Wiebren van Stralen

Oriënteren op de postduif

Oriëntatievermogen

Wonderlijke verhalen worden er soms verteld over postduiven die de meest verbluffende staaltjes van hun oriëntatie vermogen laten zien. Uiteraard gaat het hier om tastbare situaties ‘in en om het hok’. Wie heeft er niet eens een duifje gehad wat aanvloog bij een andere liefhebber en haar vervolgens snel ophaalde. Een tijdje werd ze dan vastgehouden en na verloop van tijd kwam ze weer los. Dezelfde avond nog telefoon van dezelfde liefhebber dat het duifje weer bij hem zat. Of hoe veel te jonge duiven per ongeluk mee opgeleerd worden en toch moeiteloos de weg naar huis terugvinden, terwijl men bang was ze kwijt te raken. Duiven die in de meest onmogelijke hokjes broeden en eens ze in het in onze ogen ‘fatsoenlijke duivenhok’ komen steeds weer voor dat onooglijke hokje hangen (AS vorige week). Motivatie gekoppeld aan oriëntatievermogen blijkt een feilloos instinct voor onze vogels. Bovengenoemde situaties zult u waarschijnlijk allemaal herkennen en ze zijn voor een groot deel toe te schrijven aan het magnetische deel van de kompaskaart die in de duivenkopjes zit. Later in deze serie zullen de processen die daar een rol in spelen diepgravender aan u voorgelegd worden. We willen immers de wonderlijke wereld van het oriënteren beter begrijpen is het niet? Voor het overzicht behandelen we daarom eerst een aantal andere onderdelen van het ‘duivenkompas’.

Oriëntatie met behulp van hemelfactoren

Sinds jaar en dag reageren dieren op de Zon, de sterren en de factoren betrokken bij de zonsondergang (de aanblik van de ondergaande zon, de helderdere aanblik van de hemel en het typische gepolariseerde licht). Ook deze factoren gebruiken ze bij hun oriëntatie. Vaak is zoiets eenvoudig aan te tonen door de vogels onder proefomstandigheden als het ware in de war te brengen. Ze wennen bijvoorbeeld een tijdje aan een bepaalde stand van sterren en plotseling wordt de boel omgegooid. Bij oriëntatie op de sterren komen vogels in de problemen wanneer de sterren van positie veranderen, als gevolg van het tijdstip van de dag, het jaargetijde en plaatsverandering als gevolg van het draaien van de aarde veranderen. Nadat bekend werd dat vogels na het uitvliegen leren hun richting af te leiden van de sterrenbeelden, onafhankelijk van de positie ervan, kon Wiltschko aantonen dat het complexe verschijningsbeeld van de hemel zich daarbij door zeer eenvoudige kunstmatige sterren laat vervangen.

Het zonnekompas

Bij de richtingoriëntatie aan de hand van de Zon moet rekening gehouden worden met de beweging van de zon van Oost naar West. De dieren zijn daarbij aangewezen op hun innerlijke klok, om de zonnestand in verband met de dagtijd te interpreteren. Op grond hiervan laat zich door verstellen van de innerlijke klok (bioritme of biologische klok) de benutting van het zonnekompas makkelijk begrijpen. Als gevolg van de verkeerde tijdsinschatting interpreteren ze de zonnestand verkeerd en laten een karakteristieke, vooraf te voorspellen afwijking ten opzichte van onbehandelde controledieren zien. In samenwerking met W.T. Keeton (Cornell University, Ithaca, N.Y.) konden W. en R. Wiltschko aantonen, dat het verband tussen tijdstip van de dag, zonnestand en richting op het zonnekompas berust, en het individueel aangeleerd wordt.

De ontwikkeling van het zonnekompas bij postduiven.

In een serie van onderzoeken kon R. Wiltschko die betreffende leervoortgang bij jonge postduiven analyseren:

  1. Het zonnekompas ontwikkelt zich, zodra de jonge duiven spontaan voor het eerst uitvliegen, wat ongeveer na 3 levensmaanden het geval is. Vroege trainingsvluchten kunnen deze ontwikkelingen versnellen.
  2. De duiven moeten de baan van de zon op verschillende dagdelen (tijdstippen van de dag) kunnen zien, om de zonnestand met het tijdstip van de dag en de daarbij behorende richting te kunnen verbinden. Het magneetveld fungeert daarbij als referentiesysteem voor de juiste richting.
  3. De betreffende leervoortgang schijnt voorgeprogrammeerd te zijn en vindt in een gevoelige fase plaats. Het schijnt dat het zonnekompas aan de bijbehorende geografische breedtegraad waar de duiven leven aangepast is. Dat geldt ook voor duiven die op het zuidelijk halfrond leven en voor wie de zon van het oosten over het noorden, naar het westen verplaatst.

De verspreiding van het zonnekompas.

Bij dagvogels komt het zonnekompas wijdverspreid voor. Haar grootste betekenis ligt in de oriëntatie in de buurt van de thuishaven. Hier speelt het bij het terugvinden van het thuis een grote rol, verder is het ook een deel van de aantrekking van foerageplaatsen waar vogels zich verzamelen voor de grote trek, wat door W. Wiltschko in samenwerking met R. Balda (Northern Arizona University) werd aangetoond. Overdag actieve trekvogels reageren daarentegen niet zo duidelijk op de aanpassing van de interne klok, wat met onderzoek in samenwerking met U. Munro (Technische Universiteit Sydney, Australië) werd bewezen. Voor hen speelt het zonnekompas een duidelijk kleinere rol, wat zich hierin verklaart dat de trekvogels vanwege de grote gebiedsveranderingen moeilijkheden zouden hebben met het aanpassen van hun zonnekompas aan alle nieuwe oorden waar ze tijdens hun reis komen.

Met het zonnekompas en het magneetkompas hebben we ook meteen de twee belangrijkste troeven in handen die onze duiven gebruiken om hun thuisreis samen te stellen. Aangezien het verhaal theoretisch genoeg is, zal het niet onverstandig op u overkomen om er een praktische draai aan te geven. Want wat hebben we aan deze hoogdravende taal als het, voor u als duivenliefhebber, niets toevoegt aan uw sportbeleving als u deze kennis tot zich neemt. Wellicht is de drijfveer om te begrijpen wat er onderweg allemaal gebeurt voordat uw duiven veilig op de klep landen een goede motivatie. Immers, de sterke staaltjes die aan het begin van dit stuk werden genoemd zijn maar een peuleschil vergeleken bij de soms grootse dilemma’s waarvoor een oriënterende postduif zich geplaatst ziet onderweg.

U kent misschien de zenuwslopende ritjes in de auto door de grote stad. Uw vrouw of begeleider leest de kaart en u rijdt. ‘Volgens mij moest je hier rechts’, merkt de navigator op. “Zonet moesten we anders nog links. Weet je het eigelijk wel?” is het bitse antwoord. Hopeloos verdwaald wordt even later het zijraampje naar beneden gedraaid en een willekeurige voorbijganger moet redding in nood bieden. “Weet u hoe we thuis komen?”.  Welnu, die processen moeten uw duiven zelf uitvoeren, met de nodige stress die daarbij hoort uiteraard. Uw duif is navigator en chauffeur, kan zowel geestelijk als lichamelijk uitgeput raken en afhankelijk van haar eigengereide instelling vliegt ze voorop in de klad of fladdert ze mee. Voor u is het zorg om de duif fit aan de start te brengen, niet alleen om de lichamelijke inspanning aan te kunnen, maar vooral ook de geestelijke. Wekelijks staan onze duiven voor deze hete vuren en u als coach moet zorgen dat er ook alles aan gedaan kan worden om het traject naar huis met succes af te leggen. Dat is de verantwoordelijkheid van iedere duivenmelker en dan is het altijd handig om te weten wat uw duiven allemaal meemaken onderweg, toch?

Wat niet weet wat niet deert

Inmiddels bestaat de duivensport al meer dan honderd jaar, maar we weten nog steeds niet hoe onze duiven er nu eigenlijk in slagen zo vlot naar hun hok terug te keren. We laten ze los op een willekeurige losplaats, ze zoeken het luchtruim op, koersen afhankelijk van weer en wind redelijk recht naar huis en als ze boven het hok zweven fluiten wij ze binnen. Ze worden ‘geklokt’ als een werknemer bij z’n baas en we gaan naar de club om te fantaseren. “Die van mij heeft wel een kwartier op het dak gezeten”. “Als die rooie gelijk binnen was gelopen had ik veel vroeger gezeten”. “Als ze niet uit de verkeerde hoek waren gekomen had je wat beleefd”. Aan het fantaseren komt een eind als de berekende uitslag op tafel valt. Jan draait zo laat en heeft er 10 van de 19 in de prijzen, Piet heeft een vroege en verder niks, Kees is er onderdoor. Op het verschil in X- en Y coördinaat tussen de losplaats en het hok rekenen we een snelheid uit, want we weten hoelang ze over dat stuk hebben gedaan. Welke route de duiven hebben afgelegd is niet bekend, al zien sommigen massa’s duiven overkomen en anderen geen. Iemand weet te vertellen dat zijn zwager onze duiven in Limburg heeft zien overkomen, een ander spreekt over Zeeland als plaats waar ze binnenkwamen. Wat we weten is wanneer ze op het hok vielen en hoe laat ze dat bij iemand anders deden. Het traject tussen losplaats en thuishok is een grijs gebied.

Willen we het wel weten?

Tja, als je toch begint te fantaseren over onze sport, waarom dan niet eens de vraag stellen waarom we eigenlijk niet meer weten over die wonderbaarlijke reis die onze duiven telkens weer maken. Het is vast geen onwil ben je geneigd te denken, we zouden er immers een stuk wijzer van worden! Want hoe meer je ervan weet, hoe zuiverder je de duiven zou kunnen selecteren. Immers, als je weet waarom de een altijd vroeg zit en de ander niet, dan kun je gericht die duiven uitzoeken die altijd vroeg zitten. Dat er in die eeuw duivensport nog niet zoveel verklaard is zou aan een aantal zaken kunnen liggen:

  • We willen ‘het’ niet weten. We halen veel voldoening uit het uitdokteren van ons eigen gelijk en als iedereen ‘het’ weet is er niets meer aan.
  • Het is toch niet interessant. Het is veel belangrijker om een goed systeem te hanteren, met flink wat extraatjes in de vorm van preparaten en medicijnen. Dat levert succes op.
  • We mogen het niet weten. In het verlengde van hierboven kun je stellen; een aantal kampioenen kennen het geheim en vertellen het alleen onderling door. Zo blijft het klassenverschil in stand.
  • We zoeken het verkeerd. Ligt misschien niet voor de hand, maar zou hier niet een oorzaak kunnen zitten? Daar ga ik even verder op in.

Nu hebben de meeste onder ons nog lekker de illusie dat ze zelf de belangrijkste succesfactor zijn. Ze hebben een geweldig systeem dat iedereen het nakijken geeft. Soms zelfs alleen maar een ‘middeltje’ om harder te vliegen. We focussen in reportages niet op duiven maar op liefhebbers. We hebben geen belang bij ‘zomaar’ duiven, we willen raspaardjes. Een bepaalde stam of een ras, dat moeten we op het hok hebben, dan worden we kampioen. Er moet een medisch begeleidingssysteem komen, dan sluit je uit dat de duiven minder gaan presteren. We spelen duiven op weduwschap, spelen de duivinnen, verduisteren de jongen, gaan ze bijlichten of druppelen, motiveren ze met een extra schapje of broedbak. Gaan ze vele malen in de week opleren, in de vliegrichting of juist uit de richting, ’s avonds en ’s nachts. Kopen hetzelfde merk voer als die kampioen gebruikt, zorgen dat onze toppers niets tekortkomen aan vitaminen, mineralen en spoorelementen. Het hok wordt in en buiten het seizoen constant vertimmerd en aangepast. We discussiëren heftig over ligging en massa, over welk kampioenschapsysteem het beste is. Kortom, we richten ons enorm op onszelf en niet op de duif.

Wees eens eerlijk…

Als de generaal kampioen van uw afdeling u toevertrouwd dat hij elke dag een teentje knoflook bij zijn beste doffer in de broedbak legt, staat u dan morgen niet bij de groenteboer? Als u voor een prikje aan echte Janssens kunt komen, laat u ze lopen? Als het kampioenssysteem dat in stemming wordt gebracht ervoor zorgt dat u hoger eindigt, zegt u dan ‘laat maar’?

Als u een vlucht wint wilt u ook met uw kop in de krant! Wellicht mag de duif er nog bij, want die foto’s horen erbij. Ook uw hokinstallatie mag er bij, want een goede liefhebber, een goed hok en een goed systeem, dat is toch al driekwart? Niemand kent er toch iets van…..we kunnen niet in het kopje kijken…..

Niemand weet iets van duiven

Zelfs de grootste kampioen kan alleen bij toeval uw beste duif aanwijzen, zo is het toch? Tja, er zijn er misschien een paar. Als P.de W. nog eens bij u zou komen selecteren, dat zou toch tof zijn of niet?

Maar verder, de uitslag bewijst het wel.

Wonderlijk is het toch dat selectie op basis van prestaties niet veel voorkomt. Want wanneer heeft een duif goed gepresteerd? Bij helder weer en kopwind, of juist een snelle waaivlucht? Hecht u meer waarde aan een kopprijs, of elke week raak? Een vluchtje van honderd kilometer tegen duizend duiven, of een vlucht van duizend kilometer tegen honderd duiven? Als u als enige met verduisterde jongen de rest van het papier veegt, of als u een leuk prijsje met onverduisterde jongen wint tegen al die verduisteraars? Er zijn vele wegen die naar Rome leiden immers? Kortom, wat u aanhoudt is het resultaat van uw eigen visie op de duivensport. Die visie kan een kopie zijn van iemand anders, kan elke week veranderen of nog dateren uit de vijftiger jaren. Maar u heeft een visie. Of u heeft geen visie, maar bent allang blij dat er elke week een vlucht is en u even naar het lokaal kunt. Kortom, zoveel mensen, zoveel wensen.

U presteert beter als uw visie gemiddeld net iets beter uitpakt dan die van de concurrentie. Als dat al jaren achtereen gebeurt, dan heeft u kans dat uw duiven marktwaarde krijgen. Als uw duiven marktwaarde krijgen, heeft u kans dat mensen denken dat u iets van duiven weet. Ze vragen u niet alleen meer om duiven, maar ook om advies. Als teveel mensen zelfs met uw duiven en uw advies er niets van bakken, heeft het kans dat uw marktwaarde snel keldert. Zo niet, dan is er over een aantal jaren een ras U in de markt, waar iedereen gek van is. U wordt uitgenodigd op hokbezoek, om te spreken op een forum, om tafelkeuringen te doen. Uw jongen hebben als zij uit het ei kruipen al net zoveel fans als Frans Bauer na zijn reallife-soap.

Toch lullig

Als je de geschiedenisboeken naleest, dan kom je tot een lullige conclusie. Immers, er zijn maar een handjevol Belgen begonnen met het veredelen van verschillende typen duiven en zo ontstond de Belgische Reisduif. Deze Belgische Reisduif werd op wedvluchten gespeeld door een handjevol liefhebbers en daarvan sprongen er een paar uit. Deze duiven werden doorgefokt tot een handjevol rassen (met bijna allemaal dezelfde oorsprong) en zo komen we aan onze hedendaagse postduif. Als ze toen waren begonnen met de Zuidbalinese kropper en de tamme tortelduif, dan hadden onze huidige postduiven er heel anders uitgezien. Als de Duitse bezetter niet zoveel duiven had gevorderd, dan stroomde er misschien heel ander bloed door de aderen van onze huidige kampioentjes. Kortom, starten met een soort dat bewezen heeft goed te kunnen navigeren en daarvan de besten ieder jaar overhouden. Na verloop van tijd ontstaan er steeds betere postduiven, die sneller thuis zijn dan vroeger. Dat doen we al vele vele jaren, maar we willen het zelf schijnbaar niet zien?

Systeem?

Hoor ik u zuchten? En hoe zit het met de Prange süppe? Günther Prange heeft gewoon goede duiven!

Verhellen Thee? Verhellen vloog goed!! Met Giantel komen ze snel? Goede duiven wel ja! Comed wijst de weg? Droom verder, de duiven zoeken het zelf uit! Top resultaten met Belgica de Weerd, van der Sluis, Travipharma, DAC, of een andere dierenarts? Als het nu in Nederland, Hongarije, Tsjechië, Polen of België wordt gemengd, het blijven medicijnen. De voersamenstelling van Havens, Garvo, Mariman, Teurlings, Witte Molen, Natural of een andere granenmenger? De grondstoffen zijn hetzelfde. Het is allemaal handel, daar is niets mis mee natuurlijk. Maar behandelde duiven worden niet plotseling goede duiven!

Goede duiven vinden het snelst de weg terug naar huis! Ze bewijzen dat onder alle omstandigheden en tegen elke concurrentie! Als we daar nu eens beginnen, misschien komen we er dan achter hoe ze dat toch elke keer weer klaarspelen…….

Ze komen lopend thuis…

Dit is zo’n uitspraak die vaak wordt gebruikt door iemand die zich teleurgesteld over de prestatie van zijn duiven aan de tap laat ontvallen dat het wel erg slecht was. Lopend doen duiven er uiteraard nogal wat langer over dan vliegend, maar toch is dit iets waar u na het lezen van dit artikel wel eens heel anders over zou kunnen denken. Dit artikel gaat over wielrennen, over ‘Walking with beasts’, over “Coppi”, “Merckx”, “Romme”, atletiek en over lopen.

Al in eerdere artikelen waagde ik me aan het oriëntatie vermogen van onze postduiven. Iets wat me vaak schamper lachen van clubgenoten opleverde, want het is wel een ‘ver van m’n bedshow’ en allemaal erg theoretisch. Veel te moeilijk ook vinden de meesten. Of ik me niet gewoon bezig kan houden met de beste spelmethode, het beste voer of het beste medische begeleidingsprogramma. De meeste melkers houden zich immers hoofdzakelijk bezig met de gouden driehoek; hok, melker en duiven

Immers, het hok kunnen we vertimmeren als de prestaties slecht zijn. We kunnen nieuwe duiven kopen als ons eigen soort niet hard genoeg meer vliegt, en over de melker. Ach, aan de melker ligt het nooit, nietwaar? Anderen, die hebben goede duiven, ze hebben zo’n fantastisch hok of ‘ze doen iets’. We zijn bezig met vorm, met trainen van onze duiven, motiveren, kweken, kuren enz. De een hecht meer aan de vleugeltheorie, de ander meer aan de oogtekens die hij met z’n loep in het duivenoog ontdekt. Tot besluit zeggen we altijd; maar niemand kent er iets van, niemand weet wat er in het ‘kopje’ zit. Zou dat kopje dan toch zo belangrijk zijn?

In het kopje

Wat er in het kopje zit is overigens nog steeds niet helemaal bekend. Dr. Stam schreef in 1976 al: “Men weet nog altijd niet precies hoe de duiven in staat zijn, wanneer ze vele honderden kilometers van huis zijn losgelaten, de juiste richting naar hun hok te bepalen. Er zijn vele proefnemingen gedaan en er zullen er nog vele genomen moeten worden voordat de sluier over dit fenomeen opgelicht zal zijn”. In 1976 moest ik nog geboren worden en anno 2003 weet men het nog steeds niet. Toch is ‘men’ intussen al veel verder dan u denkt. Het is intussen ook mogelijk om duiven uit te rusten met een zendertje (Amerikaans onderzoek) of met een GPS-systeem, u las daarover al eens eerder iets toen ik de uitvinders in Duitsland opzocht. Ook is aangetoond dat duiven (net als veel andere diersoorten trouwens) het magnetisch veld van de aarde kunnen waarnemen en het gebruiken bij hun orientatie, dat geuren een rol spelen in het terugvinden van de thuisrichting en dat duiven de zon gebruiken als kompas. Dat is iets wat de mens ook al heel vroeger deed met de zonnewijzers en heeft veel te maken met het zogenaamde bioritme van mens en dier.

Later kwam ik in contact met Dr. Hans Peter Lipp uit Zwitserland, een man die jarenlang onderzoek deed met postduiven van het Zwitserse leger. Hij bleek reeds eerder over de GPS-logger te hebben gepubliceerd en hem komt eigenlijk de eer toe dat te hebben bedacht. Karen von Hünerbein en de baas van Tauris hebben het idee ‘overgenomen’ en ontwikkeld voor commerciële doeleinden. Enfin, deze dr. Lipp had me een aantal interessante artikelen gestuurd over het onderzoek met legerpostduiven en na het te hebben gelezen kwam het in het archief. Ook in dat archief zaten artikelen van Verner P. Bingman, een onderzoeker uit de USA, die werkelijk in ‘het kopje’ van duiven had gekeken en een duidelijke scheiding aanbracht tussen het oriënteren en navigeren om de richting van het hok te bepalen en het herkennen van de directe omgeving van het hok. Toen ik dat las, moest ik weer aan Dr. Stam denken.

Koersdrift

De man die verreweg het meeste invloed heeft gehad op onze duivensport in wetenschappelijke zin, was ongetwijfeld Dr. J.W.E. Stam. Hij introduceerde in zijn boek ‘Moderne inzichten in de postduivensport’ de term koersdrift, een redelijke vertaling voor het Engelse woord homing, want in het Engels noemt men postduiven ook homing pigeons. Homing is dus de eigenschap van duiven om vanaf een onbekende losplaats thuis te komen.  In het hoofdstukje over het oriëntatievermogen vond ik het volgende terug: “Andere proeven hebben aangetoond dat een duif zijn onmiddelijke omgeving herkent, en dat er een overgang bestaat tussen het herkennen van de omgeving en het bepalen van de richting waar het hok staat. Deze overgang ligt tussen de 25 en 50 kilometer” .

We kunnen een duivenvlucht dus splitsen in twee delen, het gedeelte waarin duiven op de losplaats hun koers bepalen en in de thuisrichting vliegen, tot het moment waarop ze over bekend terrein komen. Vervolgens wordt er recht op het hok aangekoerst en vlot binnengelopen, tenminste dat doet een kopvlieger. Deze gegevens waren allemaal in het archief waren beland totdat ik een artikel las van Dr. Wim Peters uit Zuid-Afrika. Soms lees je van die artikelen die ineens alle puzzelstukjes op z’n plaats laten vallen, dit artikel van Dr. Peters veranderde mijn blik op de duivensport volledig.

Dr. Wim Peters

In de duivensport worden te pas en te onpas vergelijkingen gemaakt met andere vormen van topsport. Paardensport, atletiek, wielrennen, schaatsen, allerlei sporten waarin geweldige prestaties worden verricht en sporters tot het maximum van hun kunnen gaan. Er worden geweldige fysieke inspanningen geleverd, vaak voorafgegaan door wekenlange voorbereiding, voedingsschema’s en trainingsprogramma’s. Kortom, onze duiven zijn ook topsporters. Wie kent niet de verhalen van duiven die meer dan 18 uur vliegen zonder dat hun energie is opgebruikt. Vertel eens aan een leek dat je duiven binnen 6 uur uit Frankrijk zijn teruggekeerd als ze zelf net bijna een dag in de auto hebben zitten braden als ze terugkomen uit Parijs. Dat levert gegarandeerd bewonderende blikken op over jouw duiven. Die vogels hebben toch een mysterie rond zich hangen, hoe spelen ze het toch klaar om zo snel hun eigen hok weer terug te vinden? Toch ziet u een duif die net 700 kilometer heeft gevlogen onder mooie vluchtomstandigheden, niet hijgend op de klep vallen en aan het eind van al haar krachten. Ook zijn duiven al heel vlot weer hersteld van zo’n vlucht, terwijl het voor een mens al rennend toch een geweldige krachtsinspanning kost om een marathon te lopen. Een marathon, daar lachen duiven om, dat is maar een paar kilometer, een vitessevluchtje. Ooit een duif een tijdje gemist en toen plots weer op het hok gevonden? Na een paar weken kan ze weer mee op de vluchten en als het een goeie is speelt ze ook zo weer prijs. Moet je Michael Boogerd eens 3 maanden ontvoeren en dan de Tour de France laten rijden, dat wordt helemaal niks. En u kent ook ongetwijfeld de gevallen van piepers die rond het hok cirkelen en terecht komen in een klad duiven dat op volle snelheid over jakkert. Die bent u kwijt denkt u en soms worden ze vele honderden kilometers verderop opgegeven. Een jong duifje zonder noemenswaardige training vliegt zo honderden kilometers! Denk u eens in, wat een geweldig athletisch vermogen duiven moeten hebben!

Terechte vergelijking?

Maar is het wel terecht dat we de prestaties van onze duiven vergelijken met die van topsporters? Stel nu eens dat we er vierkant naast zitten, dat was de stelling die Dr. Peters in dat bewuste artikel poneerde. Ik was gelijk om, nu u nog. Er zijn enorm veel verschillen tussen landdieren en vogels en tussen de mens en vogels. Vogels vliegen, landdieren lopen, vogels hebben een hogere hartslag dan mensen, vogels hebben veren, dieren een vacht. De spieren van zoogdieren gebruiken vooral suikers en koolhydraten (glycogeen), vogelspieren gebruiken vetzuren als brandstof. Dr. Gordon Chalmers, de Canadese dierenarts heeft dit al eens op geweldige wijze beschreven. De duif en de mens, ze liggen mijlenver uitelkaar. Kijkt u maar eens een aflevering van ‘Walking with Beasts’, de bekroonde BBC-serie. We zitten heel anders in elkaar dan vogels en hebben hele andere voorouders.

De basis van duivensport is dat wij, de mens, die hebben uitgevonden.

  • Wij ontdekten dat duiven beschikten over koersdrift, dat ze hun hok terug konden vinden terwijl ze op een vreemde plaats werden gelost. Daar is de duivensport op gebasseerd.
  • De duiven doen nog steeds niets anders dan terugkeren naar hun hok. Zij weten niet dat ze op een wedvlucht zijn ingezet, dat ze tegen elkaar ‘racen’.
  • De ene duif vliegt ook niet (veel) sneller dan de andere duif. Duivenvluchten zijn een oriëntatiewedstrijd, niet een snelheidsrace. Duiven hebben een vast vliegtempo, onder invloed van weersomstandigheden en zonder vermoeidheid, vliegen ze allemaal ongeveer even hard.

We vergelijken het vliegen van duiven dus graag met het rennen, fietsen of schaatsen van mensen, want dan snappen we het met z’n allen. Dan levert de duif een geweldige prestatie want ze maakt een hoge snelheid. Zwaluwen keren echter ook in de zomer weer terug van een duizenden kilometers lange trip en daar hebben ze echt niet de hele winter en het voorjaar over gedaan! Kieviten vertrekken in de herfst en zijn er in het voorjaar al weer. Ze zijn in Zuid-Afrika geweest op vakantie en niet voor een paar dagen! Misschien moeten we de prestatie van duiven eens gaan vergelijken met het lopen van mensen. Een wandelaar kan ook rustig een halve of een hele dag lopen als hij of zij geregeld voedsel en water krijgt. Duiven rennen of racen dus niet, duiven wandelen hooguit in een stevig tempo als ze naar huis toe vliegen. Als ze rond het hok vliegen, dan lopen ze, als ze naar huis vliegen zijn ze aan het wandelen en als ze een roofvogel ontvluchten, dan rennen ze. Als ze een havik ontvluchten, dan zitten ze immers hijgend in het hok, niet als ze thuiskomen van een lichte fondvlucht! Als duiven aan het ‘veldten’ slaan, rennen ze dan tussen de weilanden? Als dieren in de woestijn naar hun waterplaats lopen, rennen ze dan? Als dieren verhuizen van het ene gebied naar het andere, rennen ze dan? Waarom zouden vogels die trekken dan wel rennen? Duiven zijn tamgemaakte trekvogels, die zich op een normale, weinig inspannende manier verplaatsen, wat we vliegen noemen!

De wereld op z’n kop

Dat is het zeker, als we veronderstellen dat duiven een stevige wandeling gemaakt hebben als ze van de vlucht terugkomen, en niet net een hardloopwedstrijd hebben gehad. Een gezond mens hijgt ook niet van normaal wandelen, een duif hijgt niet van normaal vliegen. Bij mens en dier komt hijgen pas na grote inspanning. Dat gebeurt wel als ze vluchten voor een roofvogel, moet u eens kijken hoe hard ze dan vliegen, dat doen ze nooit op een vlucht. Als duiven dus NIET hijgen na een vlucht, dan hebben ze dus ook NIET een zeer zware inspanning achter de rug. Duiven trainen ook wel erg weinig vergeleken met topatleten voor een zware wedstrijd. Elke dag een uurtje vliegen, soms een opleer voor honderden kilometers, terwijl topsporters 4 tot 5 uur per dag trainen voor de 100 m.

Dat maakt het ineens een stuk aannemelijker dat onervaren piepers zo een paar honderd kilometer met een klad meevliegen, dat duiven die de hele winter stilzaten na een maandje al fit zijn voor het vliegseizoen. Dat is best aannemelijk als je erover nadenkt, vindt u niet?

Als we er nu van uitgaan dat vliegen voor duiven niet een enorme krachtsinspanning is, verandert dan de hele duivensport? Zou een goed hok, goed management, perfecte gezondheid, voeding, training nog steeds de weg naar succes zijn? Natuurlijk! Als duiven naar huis vliegen, dan ‘lopen’ ze dus als groep. Duiven weten ook niet dat ze in een wedstrijd zitten, anders dan paarden of honden in een race. Waardoor wordt dus de winnaar bepaald? Niet doordat de ene duif harder vliegt dan de andere. Maar bij een grote wandeltocht als de Avondvierdaagse zijn er verschillende groepjes. Bij al die wandeltochten in Friesland zie je verschillende groepen, verschillende looptempo’s. mensen die niet fit zijn, ziek, of slecht gebouwd, die liggen gewoon achter na een paar kilometer, duiven ook. Bij duiven gaat het er dus om dat ze de kortste route naar huis kiezen! Het groepje dat de kortste route kiest, daarin zit de winnaar. De duif in de kopgroep die het best gemotiveerd is, wiens hok het gunstigst ligt op de vlieglijn of die snel binnenloopt, dat is dus de winnaar! Daarom is ook niet elke week dezelfde duif de winnaar. Ook de weersomstandigheden kunnen dwarszitten, of een kruisende klad duiven.

En training dan?

Zou het dan nog uitmaken hoeveel ‘kilometers op de vleugel’ onze duiven door de week hebben gemaakt? En als we opleren, trainen we dan het lichaam of het kopje van de duif? De duiven zijn na een paar vluchten immers al in het loopritme, want vliegen is niets zwaarder dan lopen. Het lichaam is dus fit, het gaat dus om de scherpte van geest. Is het dan nodig om ze feller en langer te laten trainen? We hoeven eigenlijk alleen de spieren soepel te houden, de juiste lichaamsreserve op te bouwen, het gewicht op peil te krijgen en de rest over laten aan het kopje van de duif….

Wedvlucht of wandeltocht?

De vorige keer vergeleek ik het vliegen van onze duiven met het wandelen van de mens. Daarmee beweerde ik te zeggen dat het vergelijken van duiven met topsporters die een gigantische prestatie leveren, niet opgaat. We moeten onze duiven dus niet ‘Merckx, Coppi, Pantani, Armstrong’ noemen. Dat artikel bleef niet zonder reactie, waarvan ik u die van A.S. zeker niet wil onthouden (samengevat):

  • (…) Enkele oosterburen verbazen de laatste jaren met sensationele aankomsten van Barcelona en andere marathonvluchten. Wat die Duitsers doen? Heel veel werk maken van training. Ze doen hun duiven enorm veel vliegen, aanvankelijk met de vlag. Voordat ze 'op de overnacht' worden inge­zet deinzen sommigen er niet voor terug zèlf de duiven honderden kilometers ver te 'lappen' . (..)
  • In Taiwan gaan wekelijks tientallen miljoenen dollars om in de sport. Niet de handel maar de vluchten. En waar veel geld om gaat kan je het je niet permitteren niet bij de les te zijn. (..) Het trainen is er tot kunst verheven!
  • Bij Koopman staat trainen in functie van de selectie. Gerard kijkt wie niet kan volgen en die worden uitgesorteerd. Die kwam heel vaak in Belgie, daar haalde hij zijn duiven en zag op veel plaatsen een bal onder de hokken liggen. Een van de wapens van de liefhebber.
  • Hermes en Leutenez. Datzelfde denkt Hermes Duitsland waar de vlaggen steeds binnen handbereik liggen en in België is dat een bal voor jonge duivenspecialist Eddy Leutenez. En beide presteren.
  • Speelt heel zijn leven al enorm. Het voornaamste in duivensport vindt hij verplichte training. Zijn gezondheid is nu slecht maar in de zomer wordt iemand ingehuurd om de vlag hoog te houden. En hij presteert dus.

Is het met al deze voorbeelden van liefhebbers die enorm presteren met hun duiven, nog mogelijk om achter de theorie te blijven staan dat duiven geen hardlopers maar vlotte wandelaars zijn?

Gezond lichaam, gezonde geest

Hoeveel kilometers moet een duif tijdens de wekelijkse training maken om fit te raken? Eigenlijk is een andere vraag veel belangrijker. Wanneer we duiven opleren, wat wordt er dan getraind het lichaam of de geest? Oftewel, wat is het doel van opleren? Als we het hebben over duiven die al in goede fysieke conditie zijn (ze zijn fit), is het dan nodig om ze hard te laten trainen? Tijdens het ‘lopen’, wordt het spierenstelsel niet enorm belast. Het is dan noodzakelijk om de spieren soepel te houden en het gewicht op peil. Dan is een beperkte training van een half uurtje net zo waardevol als zware training. Er is wel een uitzondering. Duiven die op vluchten worden gezet waarop de snelheid laag is, zijn meestal duiven die erg goed getraind zijn. Als de snellere vluchten worden afgewerkt zijn de winnaars vaak duiven die maar licht trainden. De oorzaak is logisch, door oefening worden de spieren opgebouwd. Lichtere kopwindvluchten zijn meer geschikt voor duiven met een grotere tilcapaciteit in de vleugels, of in andere woorden, voor duiven met zwaardere spieropbouw. Dit is ook logisch omdat kopwind extra lift geeft, wat het mogelijk maakt voor de duif om de kracht uit de vleugels te gebruiken voor het wegduwen van de lucht (en dus het sneller vliegen) en niet voor de lift. Bovendien zijn de sterkere (zwaardere) spieren veel sterkere en beter toegerust voor de strijd tegen de kopwind. Laat het duidelijk zijn, dat dit beslist niets te maken heeft met trage vluchten door extreme hitte. Hier geldt het tegenovergestelde, hier zijn lichtere duiven in het voordeel.

Daar staat tegenover dat ‘het kopje’ de meeste training nodig heeft. Al verschillende keren heb ik het oriëntatievermogen van onze duiven aan u voorgesteld. Onze duiven kunnen niet scherp genoeg zijn als het gaat om het kiezen van de juiste route. Een duif kan niet echt leren welke route ze moet vliegen. Maar het lijkt erop dat herhaalde lossingen, zowel van verschillende losplaatsen of vanaf hetzelfde punt, helpen bij het verbeteren van het thuiskomen. Dit opgescherpte oriëntatievermogen maakt het verschil op het eind van de rit. Van duiven die erin getraind zijn zie je vaak dat ze direct na lossing in de richting van hun hok vetrekken. Het blijft niet bij die ene keus, duiven bepalen tijdens de vlucht ook telkens nog de juiste richting om te vliegen. Dit wordt herhaaldelijk gedaan tijdens vluchten en opleervluchtjes, met steeds kleinere aanpassingen in het laatst. Duiven die niet worden onderworpen aan de herhaalde lossingen hebben langer werk om de juiste richting te vinden en raken deze gemakkelijker kwijt. Daarom ben ik van mening dat opleren als doel heeft het kopje te trainen. Als dit zo is en we nemen bovendien aan dat duiven niet weten hoe ver ze van huis zijn (een gevoelig onderwerp) dan betekent dit dat wanneer de spieren fit zijn, we duiven helemaal niet hoeven te trainen voor grote afstanden! Dit zou een enorm genot zijn! Denk aan de uren die u bespaart, om nog maar niet te spreken over de benzine.

Er is dus niet een geschiktere plaats om het spreekwoord te gebruiken; ‘een scherpe geest in een gezond lichaam’ dan in de duivensport. Wat ook de reden is voor gebrek aan conditie, het resulteert onmiddellijk in een mindere vliegprestatie. Als het nu gaat om recent toegediende medicijnen (hoofdzakelijk antibiotica), ziekte, gebrek aan frisse lucht, tochtige hokken of een van de vele andere oorzaken, als het lichaam niet wil, is de geest achterop. Nergens is dit meer waarheid dan in de duivensport en het is de wortel van de soms onverklaarbare mislukkingen van vele kampioenen of potentiële kampioenen.

Klopt het dan?

Ook daar is over nagedacht en wel door verschillende zwaargewichten in onze sport. De beste manier is misschien wel het ontleden van een winnaar. Frans Bungeneers heeft dat gedaan in zijn boek “Topduiven onder het Keurend oog”. Hij begon echter met het verkeerde uitgangspunt, tenminste als je de theorie zoals hierboven aanhangt. Want in zijn boek worden duiven onmiddellijk vergeleken met atleten, om de doodeenvoudige reden dat hij en zijn vrouw ook vele jaren topsport hebben bedreven. Er zijn ook voorbeelden genoeg van duivenliefhebbers die vroeger topsporter waren en nu succesvol met duiven. Als we winnaars willen ontleden moeten we dat doen door al onze waarheden en obstakels aan de kant te zetten. We hebben heel veel theorieën over duiven, maar al te vaak zijn ze gebaseerd op drijfzand. Als de goede duiven verdwenen zijn blijkt de theorie ineens niet meer toepasbaar. Vele mensen die met geld in de sport stapten en dachten de roem en het succes te kunnen kopen hebben dat al meegemaakt.

Als we de topduiven nu eens op de dissectietafel leggen en alle uiterlijkheden wegsnijden. U heeft vast vroeger met biologie wel eens een dier ontleed. Nadat het van de huid en andere obstakels is ontdaan, opent zich een heel andere wereld. De organen, spieren en weefsels worden zichtbaar en een duif is natuurlijk ook opgebouwd uit deze zaken. We houden alleen de elementaire zaken over, de onderdelen van een duif die er echt toe doen. Om winnaars te kweken moeten we de duiven ‘herbouwen’ waarbij we beginnen met de allernoodzakelijkste dingen. Eerst moeten we ons dus concentreren op de essentiële factoren, zonder deze zaken kan een duif geen winnaar zijn.

We moeten het ook eens zijn over wat een winnaar is:

  1. Allereerst moeten we het eens zijn over het feit dat er bij alle vluchten volgers en leiders zijn. Om de echte leiders te vinden is niet ingewikkeld, de vluchtresultaten laten het wel zien. Volgers zijn moeilijker te vinden. Dit zijn de duiven die soms in het vooreind zitten en soms zelfs een vlucht winnen. Maar als er geen constante prestaties zijn te bespeuren is er grote kans dat we met een volger van doen hebben.
  2. Ten tweede is het belangrijk om te bedenken dat alle duiven die in de eerste groep meevliegen als ze vlakbij het hok komen, winnaars zijn. Ook als er tien of twintig duiven in de kopgroep zitten, is het belangrijk om te begrijpen dat ze allemaal winnaars zijn. De invloed van trek, wind, wateroppervlakken enz. wordt op deze manier met opzet weggestreept.

De vleugel. Vleugels zijn noodzakelijk, maar zou het ene vleugeltype beter zijn dan het andere? Als je duizenden duiven hebt onderzocht, zowel winnaars als verliezers, dan kun je niet anders dan tot de conclusie komen dat alle modellen onder alle duiven te vinden zijn. Er is niet zoiets als de ideale vleugel, hoezeer sommigen daar ook in geloven.

De spieren. Een soepele spiermassa valt vaak op bij winnaars, maar helaas komt die ook voor bij sommige niet-winaars. Soms voelt een winnende duif ook log en zwaar aan, helemaal niet soepel, opgespannen en gewichtloos.

Andere fysieke onderdelen. Winnaars zijn meestal goed in balans, met een sterk frame, de staart en rug uit een geheel. Maar ook hier zijn weer uitzonderingen zowel bij winnaars als verliezers.

Het oog. Is het oog op enigerlei wijze van belang om de kwaliteit van een duif te bepalen? We zijn het er allemaal over eens dat een duif goede ogen moet hebben om goed te kunnen zien. Zit er iets in het oog van duiven dat haar oriëntatie bevordert? Het magische teken in het oog van een duif zit gevangen in een grijze mist van tegenstellingen en verhalen. De oogtheorie is voor het eerst geformuleerd door Gigot, meer dan een eeuw geleden. Maar het was SWE Bishop die er een heus geloof van maakte. Tegenwoordig zijn mensen als Carney in Groot Britannie en Barkel in Zuid Afrika de mensen die het geloof verspreiden, net als vele anderen in de wereld. Joyce uit Zuid Afrika deed een uitgebreide studie over het oog en kon niets anders vinden  dan een verhoogde hoeveelheid pigment, wat een positief verband leek te hebben met de meeste winnaars.

Kweken is een relatief eenvoudige manier om bepaalde eigenschappen te verbeteren. Als er op langere vleugels, dikkere spieren of een rijker gepigmenteerd oog geselecteerd wordt, kan het binnen een paar jaar worden ingebed in de kolonie. Kijk maar eens naar de fokkers van sierduiven in de wildste kleuren of de honderden kippenrassen die door mensen zijn ontwikkeld. Het werpt onvermijdelijk de vraag op: Waarom is er zo weinig vooruitgang in de kweek van postduiven?

Het antwoord is geweldig simpel: WAT ER IN HET KOPJE ZIT IS VEEL BELANGRIJKER DAN DE FYSIEKE EIGENSCHAPPEN. Zonder een goed oriëntatievermogen is een duif nergens en kan het nooit een crack worden. Zelfs als het de perfecte vleugel, superspieren en een geweldig oog heeft, als ze niet weet hoe ze thuis moet komen en niet de wil bezit om dat snel te doen, zijn ze waardeloos.

Zo komen we dus uit bij het basisprincipe van de goede postduif: het is een combinatie van alle mentale eigenschappen, zoals het oriëntatievermogen, de ‘wil om te winnen’, doorzettingsvermogen enz. Samenvattend de mentale kracht die door Dr. Stam ooit is samengevat als ‘koersdrift’.

Hoewel dit niet het antwoord is op de vragen over trainen of niet trainen, is het wel een belangrijk opstapje er naar toe.