De Duivenpost Naar Parijs
De Duivenpost Naar Parijs
Tijdens de Frans-Duitse Oorlog van 1870-1871 werden postduiven ingezet om de inwoners van Parijs van post te voorzien. De Duitse troepen hadden stukken van Frankrijk bezet en gedurende vijf maanden was Parijs totaal van de buitenwereld afgesloten. De Pruisische legers hadden de stad omsingeld en potdicht afgesloten. Een uiterst spannende situatie waarin de Parijzenaars stand hielden en de Duitsers zich uiteindelijk moesten terugtrekken. Tijdens dat beleg van Parijs zijn berichten van de buitenwereld door postduiven binnengevlogen. Dat waren dus duiven uit Parijs. Maar: als de stad omsingeld was, hoe kreeg je die duiven dan de stad uit? Met luchtballonnen!

Luchtballon
September 1870. We bevinden ons op het plein Saint-Pierre midden in de belegerde stad Parijs. De menigte staat op afstand, de ballon is al gevuld met gas en trekt ongeduldig aan zijn touwen. In de gondel bevinden zich twee personen: de ballonvaarder en een Parijse duivenhouder. Ze hebben 100 kilo post bij zich en 8 postduiven in een mand. De menigte houdt de adem in als ze ballast over boord zetten en juicht uit volle borst als vervolgens het gevaarte langzaam opstijgt. De gammele ballon komt hoog boven de belegerde stad en drijft langzaam westwaarts. De Duitse kanonnen vuren van verschillende kanten, maar tevergeefs: de ballon blijft hoog genoeg. De ballonvaarders drijven voort over de vijandelijke linies en zien ver onder zich het door de oorlog geteisterde land. Twee uur later zijn ze de bezette gebieden voorbij en maken ze een geslaagde landing. Ze laten direct één duif los met het bericht voor de achterblijvers dat ze veilig geland zijn. En met de overige duiven en de post reizen ze per trein naar Tours, waar de tijdelijke Franse regering zetelt.
Ballonfabriek
Toen alle verbindingen waren afgesneden – het spoor, de Seine, ook de telefoonkabel – was de ballonvaart de enige mogelijkheid om contact te onderhouden met de buitenwereld en met de regering in Tours. En dat lukte aardig. In totaal vertrokken er in die maanden 66 ballonnen met 102 inzittenden en een half miljoen brieven uit Parijs. Ze namen een kleine 400 postduiven mee. Van die 66 ballonnen maakten er 58 een landing in veilig gebied. Sommige dreven wel ver af. Zo kwam er een in Zuid-Limburg terecht en zelfs een in Noorwegen. Dat ze zo ver uit de koers raakten kwam omdat ze in het nachtelijk duister moesten vliegen. En dat was weer nodig omdat de Duitsers een nieuw, draaibaar anti-ballonkanon in gebruik hadden genomen.
Er waren natuurlijk niet zo veel ballonnen in voorraad in Parijs. Daarom werden ijlings enkele spoorwegstations omgebouwd tot ballonfabrieken. Hier werkten honderden naaisters en arbeiders aan een nieuwe voorraad ballonnen. Ze deden twaalf dagen over de productie van een ballon, die werd uitgerust met een tenen mand, een duivenkooi, een barometer om de hoogte te bepalen plus een kompas en een thermometer.
P.V. De Hoop
In 1870 was de postduivensport vanuit België nog niet doorgedrongen in heel Frankrijk. Wel in het noorden van Frankrijk, Lille, Roubaix, etc. In Parijs was er toch al een postduivenvereniging, genaamd “L’Espérance” (De Hoop), waarin men voornamelijk duiven hield die afkomstig waren uit het noorden. Verschillende leden van die club speelden een hoofdrol bij de duivenpost die toen werd ingesteld. Direct toen Parijs belegerd werd, vatten zij het plan op om hun duiven buiten Parijs te brengen, zodat deze voor berichten vanuit de buitenwereld zouden kunnen zorgen. Zo verzamelden zij 108 duiven bij station Montparnasse, met de bedoeling ze met de trein buiten Parijs te brengen. Er moesten echter eerst nog wat formaliteiten worden vervuld, maar, toen dat geregeld was, was het te laat: de Duitsers hadden de spoorweg intussen afgesloten.
Daarop stelden de duivenhouders voor hun duiven dan maar per luchtballon de stad uit te brengen, waarbij ze aanboden zelf als verzorgers mee te reizen. Aldus geschiedde: de ene na de andere duivenmelker reisde met een luchtballon mee over de vijandelijke linies. Moedig dus.
Lossingen
Nadat de ballon in veilig gebied was geland, bracht men de duiven dus eerst naar Tours, waar een delegatie van de Franse regering tijdelijk gevestigd was. Later moest de regering uitwijken naar Bordeaux, toen bracht men de duiven naar Poitiers. Na de nodige verzorging werden de duiven per trein zo ver mogelijk in de richting van Parijs vervoerd, daar voorzien van berichten, om vervolgens te worden gelost. Aanvankelijk kon dat nog in de regio Orleans (ongeveer 100 kilometer van Parijs), later in de regio Tours (ongeveer 200 kilometer, zie kaartje met lossingsplaatsen en data).
Op die manier werden in totaal 302 duiven gelost waarvan er slechts 59 met hun berichten in Parijs aankwamen. Waarom zo weinig? En wat voor berichten waren dat?.
Rendement
Op die manier zijn in totaal 302 duiven gelost waarvan er slechts 59 met hun berichten in Parijs aankwamen. Een vreemd laag rendement, dat in de loop van de maanden ook nog steeds verder afnam. Van de 60 duiven die het laatst werden gelost, bereikten slechts 3 hun hok in Parijs! Hoe kan dat?
Waarschijnlijk waren de duiven niet of nauwelijks getraind. De sport stond nog echt in de kinderschoenen. De duivenhouders legden zich vooral toe op het kweken van de goede soort. Daartoe werden jonge duiven uit België en Noord-Frankrijk gehaald. Wedvluchten vonden toen nog slechts incidenteel plaats en onder oorlogsdreiging al helemaal niet.
Bovendien werkte het seizoen tegen. Het beleg van Parijs duurde van september 1870 tot februari 1871. De laatste maanden was het echt winter met sneeuwstormen en al.
Waarschijnlijk hebben de Parijse duivenhouders eerst hun meest geschikte duiven meegegeven en later de minder ervaren dieren. Enkele teruggekeerde duiven zijn voor een tweede en derde maal met de ballon meegegeven. Eén daarvan was van de voorzitter van de vereniging, een zekere Cassiers, die zelf ook met de ballon was meegevaren. Deze duif is later opgezet en staat in het Post Museum in Parijs.
Ganzenveer
Bij de duivenpost naar Parijs werden de berichten niet bevestigd aan een poot maar aan de staart. Bij de eerste duiven bond men een stijf opgerold briefje aan een staartpen. Later bevestigde men een holle ganzenveer aan de staart. Aanvankelijk bevatte die pennenschacht een met de hand geschreven briefje op dun papier. Later ging men de berichten heel klein afdrukken op dun fotopapier, soms tweezijdig, zodat je veel meer berichten in één ganzenveer kwijt kon. Complete krantenpagina’s werden op deze wijze Parijs binnen gebracht. Op een gegeven moment werd de duivenpost naar Parijs opengesteld voor het publiek: iedereen kon tegen betaling een soort telegram naar familie en vrienden in Parijs sturen. Dat werd in enkele maanden een enorm succes! Maar toen werden de berichten niet meer op papier afgedrukt, maar op een soort micro-fiches. Echt waar, in 1870!
Microvliesjes
Die techniek werd uitgevonden door een Parijse fotograaf, Dagron genaamd. Hij fabriceerde vliesjes van een soort gelatine en daarop kon hij microscopisch kleine teksten afdrukken. Toen de regering in Tours doorhad dat deze techniek een grote verbetering zou opleveren voor de duivenpost, lieten ze Dagron, vergezeld door twee medewerkers, per ballon overkomen. Die overtocht liep trouwens bijna verkeerd af: de ballon landde in een gebied dat door de Duitsers was bezet. Dagron en zijn metgezellen moesten er razendsnel van door en gescheiden van elkaar bereikten ze enkele dagen later het veilige Tours.

Daar richtte Dagron een laboratorium in en toen ze zover waren dat ze konden gaan drukken, moest de tijdelijke regering uitwijken naar Bordeaux. Vanuit deze stad startte Dagron de productie van zijn microvliesjes op 15 december 1870. De afmeting van de vliesjes bedroeg ongeveer 3 bij 5 centimeter. Ze wogen vrijwel niets, er konden er wel twintig in één ganzenveer. Via microfotografie kon Dagron een krantenpagina terugbrengen tot minder dan een centimeter. Op één zo’n vliesje konden 180.000 letters, zo’n 3000 berichten!
Om meer kans te maken dat de berichten Parijs zouden bereiken, werden de vliesjes vele malen gekopieerd en aan verschillende duiven meegegeven, ook bij verschillende lossingen.
Berichten
Als een duif aankwam op zijn hok in Parijs werd het buisje van zijn staart gehaald en dat werd naar het centrale postkantoor gebracht. De briefjes en vliesjes werden hier voorzichtig uit de pennenschacht gehaald, tussen twee glasplaten geklemd en vervolgens via een soort toverlantaarn met vergrotende lenzen op een scherm geprojecteerd, zodat de teksten leesbaar werden. Een groep klerken schreef alles netjes over en tenslotte werden de berichten bezorgd bij de juiste adressen.
De berichten werden in Parijs geprojecteerd en overgeschreven
Er waren twee soorten berichten: officiële en privé-berichten. De officiële berichten waren meestal afkomstig van de tijdelijke regering en gingen over de militaire situatie, over allerlei noodmaatregelen en bevatten ook wel krantenpagina’s om iedereen in Parijs van het nieuws op de hoogte te houden.
De privé-berichten waren kort, een soort telegrammen. Iedereen kon voor twintig cent per woord een bericht sturen aan een familielid of een bekende in Parijs. Maximaal twintig woorden per bericht. In totaal zijn bijna 100.000 berichten verstuurd! En alles is bewaard gebleven en nog steeds te zien in het Musée Postal te Parijs. Mede dankzij de duivenpost hielden de Parijzenaars de moed erin en kon in februari 1871 de vrede getekend worden.
(Belangrijkste bron: John Hayhurst, The Pigeon Post into Paris 1870-1871)
Postduiven In De 1e Wereldoorlog
Postduiven in de eerste wereldoorlog 1914 – 1918
Postduiven speelden een belangrijke rol in de Eerste Wereldoorlog, de oorlog waarin Duitsland onder leiding van keizer Wilhelm een jarenlange poging deed flinke stukken van Europa te annexeren. Deze oorlog wordt wel gezien als de eerste ‘moderne’ oorlog: modern wapentuig, massavernietigingen, ook op zee en in de lucht. Nederland bleef afzijdig, maar dat gold niet voor bijvoorbeeld België en Frankrijk. Hier vonden vreselijke veldslagen plaats. Het werd een vuile loopgravenoorlog met vele honderdduizenden slachtoffers. Pas toen de Amerikanen en de Canadezen zich ermee gingen bemoeien trokken de Duitsers zich terug.
In deze vreselijke omstandigheden werden duiven ingezet, zowel voor het overbrengen van berichten als voor spionagedoeleinden. Heldenduiven dus.

Als onze duiven tegenwoordig al eens de landelijke pers halen, is dat vaak in negatieve zin. Bij een rampvlucht zijn duizenden duiven omgekomen. Op uitgebreide schaal vinden duivendiefstallen plaats. De dieren staan stijf van de doping. Stadsduiven zouden verwilderde postduiven zijn. En de dierenbescherming is overal tegen…
Dat was vroeger wel anders. Toen waren duiven nog helden! Het wonderbaarlijke vermogen van deze dieren om vanuit een willekeurige plaats pijlsnel het eigen hok terug te kunnen vinden, werd behalve voor wedvluchten voor diverse andere doeleinden toegepast. Zeker in het tijdperk voor de telecommunicatie werden duiven heel vaak ingezet als postbode, in vredestijd maar vooral in oorlogstijd.
Heldenduif
Zo werd de Franse heldenduif Vaillant op 4 juni 1916 losgelaten op fort Vaux tijdens de slag bij Verdun, met in een kokertje de volgende boodschap: Wij bezwijken langzamerhand onder gasaanvallen. We moeten dringend ontzet worden. Dit is mijn laatste duif. Getekend, commandant Raynal. De duif keerde echter meteen terug in het fort omdat er te veel gas hing. Een tweede poging lukte wel en hoewel het fort uiteindelijk toch in Duitse handen viel, herinnert een monument ter plaatse nog altijd aan de duif Vaillant die vergiftigd door het gas stervend zijn hok binnenviel. De vogel ontving postuum medailles, werd opgezet en kreeg een plekje in het Franse legermuseum.
Militair
Postduiven speelden een belangrijke rol in de Eerste Wereldoorlog, de oorlog waarin Duitsland onder leiding van keizer Wilhelm een jarenlange poging deed flinke stukken van Europa te annexeren. Deze oorlog wordt wel gezien als de eerste ‘moderne’ oorlog: modern wapentuig, massavernietigingen, ook op zee en in de lucht. Nederland bleef afzijdig, maar dat gold niet voor bijvoorbeeld België en Frankrijk. Hier vonden vreselijke veldslagen plaats. Het werd een vuile loopgravenoorlog met vele honderdduizenden slachtoffers. Pas toen de Amerikanen en de Canadezen zich ermee gingen bemoeien trokken de Duitsers zich terug.
Alle strijdende partijen hadden goed georganiseerde militaire duivendiensten met uitgebreide stations op de hoofdkwartieren en verspreid over het land, en met veel goed opgeleid personeel. De Franse regering had bijvoorbeeld in Parijs een duivenstation ingericht voor maar liefst 25.000 duiven. Elk legerkorps kreeg een detachement van 500 postduiven en elke vesting die kans liep te worden ingesloten kreeg 1000 duiven toegewezen. Op de foto wordt een duif losgelaten vanuit een loopgraf.

De Eerste Wereldoorlog had een tamelijk statisch karakter, dat wil zeggen dat het front waar gevochten werd, zich weinig verplaatste. Daardoor konden postduiven makkelijk worden ingezet. Ze werden uit hun hok gehaald en in mandjes zover mogelijk naar de eerste linie vervoerd, door cavalerie, wielrijders en door manschappen te voet, tot in de voorste loopgraven. Ook op patrouillediensten nam men duiven mee, of op zee, en zelfs in tanks en in vliegtuigen. Men deed een bericht, bijvoorbeeld over vijandelijke troepen of een noodkreet om hulp, in een kokertje aan de poot van de duif en liet deze los. De duif vloog terug naar zijn hok waar men kennisnam van de boodschap en zo mogelijk gepaste maatregelen trof. De duiven deden hun klus vaak onder gevaarlijke omstandigheden: beschietingen, bombardementen. Juist onder die hectische oorlogsomstandigheden had je ze nodig omdat telefoon en telegraaf dan menigmaal onbruikbaar waren.
Tenslotte een paar voorbeelden om een idee te geven van de schaal waarop duiven werden ingezet.
- Vanuit neergestorte vliegtuigen brachten postduiven in totaal 717 berichten over. Soms kon de vliegenier van zo’n vliegtuig nog worden gered als de duivenpost op tijd het hoofdkwartier bereikte.
- Bij de slag aan de Aisne-Marne (1914) werden door de Fransen 72 duiven ingezet, die in totaal 78 belangrijke berichten overbrachten.
- Gedurende het offensief van Meuse-Argonne in 1918 werden 442 duiven gebruikt; zij leverden 403 berichten af.
- Bij de belegering van fort Souville tijdens de Slag bij Verdun in 1916 kregen de benarde Fransen door een duif de melding dat de Duitsers zich in een bepaald ravijn concentreerden. Hierdoor konden de Fransen die stormloop in de kiem smoren.
- Elke Duitse divisie beschikte over een groot, mobiel hok met 200 vogels en vier verzorgers. Deze duivenstations werden zo min mogelijk verplaatst.
- Toen de Duitsers in 1914 België bezetten, namen zij meteen alle Belgische postduiven in beslag, meer dan 1 miljoen duiven…
Hoe duiven werden ingezet tijdens de oorlog
In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) maakten alle strijdende partijen gebruik van postduiven, zowel de Duitsers als hun tegenstanders: vooral de Belgen, de Fransen en later ook de Engelsen en de Amerikanen. De duiven werden aan het front losgelaten om belangrijke berichten door te geven en verder werden ze meegenomen op patrouilles en zelfs op onderzeeboten en in vliegtuigen. Postduiven waren nog helden in die beroerde tijden. Ze werden zelfs gedecoreerd en kregen standbeelden. Kom daar tegenwoordig nog eens om!
In deze aflevering gaan we terug naar het front. Hoe ging het inzetten van die postduiven nou precies in zijn werk? We beschrijven enkele bijzonderheden en laten die ook zien: een aflevering dus met veel oude foto’s. En we hadden het over verplaatsbare hokken: hokken die meebewegen met het front. Maar dat kan toch niet met postduiven? Hoe ging dat?
Mandjes
De mandjes waarin men de vogels naar de voorste linies vervoerde, werden meestal op de rug van de duivenverzorgers bevestigd, wat weinig comfortabel was voor mens èn dier. Om de krachten van de duiven te sparen heeft men korven gemaakt (voor het eerst in het Zwitserse leger) waarin de dieren afzonderlijk kunnen meeveren. Bij de Duitse cavalerie zijn de mandjes vaak vervangen door praktische zakken, zodat iemand op borst en rug een viertal duiven kon vervoeren. Soms werd een soort bakfiets gebruikt, zodat één man een groter aantal duiven snel kon overbrengen.

Net als de manschappen stonden ook de duiven bloot aan het gevaar van verstikking tijdens gasaanvallen. Dus werden gaskastjes meegenomen. Als de mannen hun gasmaskers nodig hadden, stopten ze de duiven daarin voor de nodige bescherming.
Spionage
In enkele gevallen heeft men mandjes met duiven uit een luchtballon neergelaten. De mandjes hingen aan parachutes en sprongen na verloop van tijd automatisch open. Die duiven bezorgden bijvoorbeeld berichten over vijandelijke troepenbewegingen.
Ook werden duiven nog op een andere manier ingezet voor spionagedoeleinden. Al voor de oorlog hadden de Duitsers kleine fototoestellen ontwikkeld die bij de duiven voor de borst werden bevestigd. Zoals de foto laat zien waren het nog wel flinke apparaten! Terwijl de duif vloog, was het via een vernuftig mechaniek mogelijk om op bepaalde hoogte een aantal opnames te maken van het landschap. Dat leverde bijvoorbeeld afbeeldingen op van vijandelijke loopgraven.


Mobiele hokken
Alle betrokken legers maakten gebruik van verplaatsbare hokken. Ze zijn waarschijnlijk voor het eerst toegepast door een Franse officier. Door de mobiele hokken waren de duiven veel beter in te zetten als het front opschoof. Aanvankelijk gebruikte men voor dit doel een gewone, door paarden getrokken militaire wagen, als duivenhok ingericht. Later zag je aanhangers en vrachtauto’s met een professionele hokinrichting.
Doorgewinterde duivenmelkers zullen nu de wenkbrauwen fronsen: de duiven vinden zo’n verplaatst hok toch niet terug? Postduiven gaan terug naar de plek waar hun hok gestaan heeft en als ze het hok dan nergens in het vizier krijgen, geven ze het op. Een aantal jaren geleden zijn door de Universiteit van Utrecht nog diverse proeven gedaan met een mobiel hok. De conclusie was toen ook dat als het hok een aantal kilometers verplaatst werd, de elders geloste duiven terug vlogen naar de plaats waar het hok had gestaan en na vergeefs zoeken daar dan maar bleven zitten.
Hoe zit dat?
De heer Mingelen was honderd jaar geleden redacteur van “De Postduif”. Hij schreef direct na de Eerste Wereldoorlog een artikel in het tijdschrift “Het Leven” getiteld De Postduif in vrede en oorlog (19 febr. 1918, dat artikel is tevens de belangrijkste bron voor deze aflevering). Deze duivenmelker meldt ook dat de oorlogsduiven terugkeren op een mobiel hok: ook als ’t soms over grooten afstand wordt verplaatst; alleen hebben zij dan enkele dagen noodig om zich in den omtrek te oriënteeren. Verdere toelichting ontbreekt.
Een heel andere bron bevestigt deze gang van zaken en verschaft meer toelichting. Martin Schletterer, een Oostenrijkse duivenhouder, heeft onlangs een boek geschreven over de inzet van postduiven bij de Oostenrijkse politie en het leger. Hij heeft alles heel goed uitgezocht en geeft ons de volgende uitleg.
De verplaatsing van het hok stelt hoge eisen aan de duiven. Ze moeten heel goed de gelegenheid krijgen om aan de nieuwe standplaats te wennen. De eerste dagen moeten ze in volières en dergelijke goed kunnen rondkijken. Vervolgens laat men ze een paar dagen ’s avonds in de schemering los, en vanaf de vijfde dag kan dan een systematische training beginnen.
Veel opleren dus, telkens als het hok verplaatst is! Pas als de duiven op de nieuwe locatie uitgewend zijn en opgeleerd, worden ze weer ingezet. Veel training is sowieso een voorwaarde voor succesvolle inzet van postduiven in de oorlog. Ook aan de luidruchtige en gevaarlijke omstandigheden kunnen duiven op die manier wennen.

In de gruwelijke Eerste Wereldoorlog (1914-1918) zijn duizenden postduiven gebruikt om berichten over te brengen. Ze werden bijvoorbeeld meegenomen naar het front, tot in de loopgraven, en daar met een bericht over de positie van de vijand of met een noodkreet om hulp losgelaten. Temidden van het oorlogsgeweld vloog de duif naar zijn hok, dat meestal een onderdeel vormde van een heuse militaire postduivendienst. Men nam daar kennis van de boodschap en ondernam zo mogelijk passende acties. Als het front zich verplaatste, bewogen de duivenhokken mee. De duiven moesten op zo’n mobiel hok dan wel weer goed worden uitgewend en opgeleerd. Oorlogsduiven waren sowieso goed getraind.
In deze aflevering komen een paar heldenverhalen. Hoe gruwelijker de oorlog hoe meer men behoefte heeft aan oorlogshelden. En ook de duiven waren helden in die tijd!

Voor partijen die oorlog voeren is het van groot belang de moed erin te houden. Naarmate er meer slachtoffers vallen wordt dat natuurlijk moeilijker. In de loop van de Eerste Wereldoorlog zijn honderdduizenden mensen gesneuveld, aan beide kanten. Deze vuile oorlog wordt wel gezien als de eerste “moderne” oorlog: modern wapentuig, gasaanvallen, vliegtuigen, onderzeeërs. Om het moreel hoog te houden, ook van de bevolking, had men oorlogshelden nodig. Generaals, officieren, soldaten, maar ook: postduiven.
In Brussel staat een groot monument ter ere van de militaire duiven en hun verzorgers uit de Eerste Wereldoorlog. Ook in Lille staat een standbeeld ter nagedachtenis van de duizenden postduiven die omkwamen gedurende de oorlog. Veel duiven werden tijdens en na de oorlog gedecoreerd en de verhalen rond die duiven werden steeds mooier…
Heldenverhalen
Over de Franse duif Vaillant hebben we het al gehad. Deze duif werd in een fort bij Verdun in 1916 losgelaten onder zware Duitse gasaanvallen en bereikte stervend zijn hok. De vogel kreeg postuum medailles, werd opgezet en kreeg een plekje in een legermuseum. Vooral de Amerikanen maakten werk van heldenduiven. Toen zij zich met de oorlog in Europa gingen bemoeien, kregen ze 600 jonge duiven van Engelse duivenhouders om te gebruiken in de oorlog. Een aantal daarvan werd beroemd.
Zo had je bijvoorbeeld “The Mocker”, geboren in 1917. Hij raakte gewond op zijn 52e missie. Hij verloor zijn linkeroog en een deel van zijn schedel. Toch stierf hij pas op 15 juni 1937. “President Wilson” werd aangeschoten en verloor een pootje op 5 november 1918. Toch bereikte hij zijn bestemming en redde de levens van veel ingesloten Amerikaanse infanteristen.
Een van de bekendste Duitse duiven was de “Kaiser”. Hij was geboren in 1917 en werd getraind voor speciale missies. De Kaiser werd echter gevangen door de Amerikanen in 1918 en naar Amerika overgebracht. Het was een slimme en mooie vogel en hij kreeg veel nakomelingen die geweldig presteerden in de postduivensport. De Kaiser overleed op 32-jarige leeftijd (!).
En verder had je nog Spike, Big Tom, Lord Adelaine, Steady, Colonels Lady en de beroemdste van allemaal: Cher Ami.
Cher Ami
Eind september 1918, tijdens het Meuse-Argonne offensief bij Verdun in Frankrijk, raakten 500 soldaten van het U.S. Army Signal Corps ingesloten zonder voedsel of munitie. Na 2 dagen waren ze volledig omsingeld door de Duitsers en lagen ze ook onder vuur van eigen soldaten die niet wisten waar het bataljon zich bevond. De ingesloten soldaten hadden al tweemaal geprobeerd om een postduif met een boodschap de lucht in te sturen, maar beiden werden door de Duitse troepen uit de lucht geschoten.
Het bataljon had nog één duif over. Dit was Cher Ami. Hij werd met een briefje in een kokertje om zijn poot losgelaten. Op dit briefje stond de locatie van het bataljon geschreven en de noodkreet “Onze eigen artillerie bestookt ons. In godsnaam, stop ermee!” Ook Cher Ami werd geraakt en neergehaald door Duitse kogels, maar slaagde er ondanks zijn verwondingen aan de borst, een oog en een poot, toch in om de 40 kilometer te overbruggen naar de hulptroepen achter de linies.
Omdat de geallieerden nu de positie van het bataljon kenden, konden meer dan 190 overlevenden van het bataljon worden gered. Cher Ami werd hierdoor de held van het 77e bataljon en ze deden er alles aan om de duif te redden. Uiteindelijk konden ze Cher Ami in leven houden, maar deze verloor wel een poot en een oog. Nadat de duif voldoende hersteld was, werd hij per boot terug naar de Verenigde Staten gebracht en kreeg daar de ‘Croix de Guerre’ en het ‘Oak Leaf Cluster’. Dit zijn respectievelijk Franse en Amerikaanse onderscheidingen voor heldendaden tijdens de oorlog. In juni 1919 is Cher Ami overleden. Na zijn dood werd hij opgezet en is nog steeds te bezichtigen in het National Museum of American History in New York.

Nederland bleef buiten de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Het West-Europese slagveld speelde zich vooral in Frankrijk en België af. Wij hielden ons angstvallig neutraal en bleven zodoende buiten schot.
Net als alle andere landen hadden we in die tijd wel een militaire duivendienst, de Rijkspostduivendienst, met een hoofdkwartier in Den Haag. Daar bevonden zich stationaire duivenhokken, waar geschikte duiven werden gefokt en militaire verzorgers werden opgeleid. De divisies in den lande beschikten over verplaatsbare duivenstations. De dienst onderhield vliegverbindingen tussen een aantal vaste militaire posten. Hierover volgende keer meer. Nederland bleef dus afzijdig in de oorlog, en hoe absurd die neutraliteit soms werd toegepast, moge blijken uit het volgende voorval.
Aanvlieger
Toen Johannes van den Beemt van de Noordendijk in Dordrecht op de middag van 28 oktober 1916 bij zijn duivenplat achter het huis kwam, merkte hij direct een vreemde duif op. Vreemd ringetje om de ene poot en een berichtenkokertje aan de andere poot. Nieuwsgierig maakte Van den Beemt het open: er zat een briefje in van de Government Pigeon Service, verzonden op 26 oktober, 4.45 uur. Hier was dus duidelijk sprake van een postduif “on his Majesty’s Service”, in actieve dienst! Het briefje bevatte de aanwijzing dat het direct naar het dichtstbijzijnde telegraafkantoor moest worden gebracht ter verzending. Johannes deed dat netjes maar het post- en telegraafkantoor stak er een stokje voor: de seinkosten van het telegram zouden niet worden betaald en dus ging de verzending niet door. Geen geld, geen telegram.
Politie
De politie werd gebeld en de commissaris kwam hoogstpersoonlijk bij Van den Beemt om de duif te zien. Hij bekeek het ringetje en las het briefje dat afkomstig bleek van “seaplane 3633”. Met de scherpzinnigheid die van zijn rang mocht worden verwacht, concludeerde hij dat het was verzonden door een Engels watervliegtuig. Hij schatte in dat de verdwaalde duif wellicht tot grote diplomatieke verwikkelingen kon leiden. Hij begreep dat hij dat risico niet kon lopen en stuurde nog dezelfde dag een rapport aan zijn baas, de Procureur-Generaal te ’s-Gravenhage, met het briefje en de vraag wat er met die duif moest gebeuren.
Justitie
Procureur-Generaal Van Brandeler realiseerde zich op zijn beurt welke vreselijke internationale verwikkelingen konden ontstaan en zond op 30 oktober een brief naar de Minister van Justitie. Je kon tenslotte beter het zekere voor het onzekere nemen. Dat vond ook de Minister van Justitie, die zelf geen beslissing wenste te nemen en de volgende dag zijn collega van Buitenlandse Zaken inschakelde. Nu werd aan de brief het woord “Geheim” toegevoegd! Buitenlandse Zaken zat duidelijk in zijn maag met de gevaarlijke affaire. Er waren wel bepaalde gedachten over, maar het leek toch verstandig contact op te nemen met de Minister van Oorlog.
Oorlog
Op 8 november 1916 schreef Minister Loudon van Buitenlandse Zaken aan zijn ambtsgenoot Bosboom van Oorlog: “Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een schrijven van onze ambtgenoot van Justitie, met bijlagen, betreffende een hier te lande neergestreken Britse postduif.” Loudon vroeg of zijn collega van Oorlog ook van mening was dat “tot internering van de vogel moet worden overgegaan.” In dat geval moest Bosboom maar de nodige stappen doen. Buitenlandse Zaken suggereerde ook nog dat de postduif, die intussen nog steeds bij Johannes in Dordrecht zat, wellicht geschikt was voor de postduivendienst van het Nederlandse leger. Dan zou Buitenlandse Zaken aan de Engelse regering kunnen voorstellen het diertje voor een bepaald bedrag over te nemen.
Internering
Minister Bosboom van Oorlog stemde volmondig in met de gedachte dat de duif geïnterneerd moest worden. Zo ging dat met buitenlandse militairen! En hij diende te worden overgedragen aan de Rijkspostduivendienst “teneinde de bewaring en verzorging van de vogel over te nemen”. Als de duif geschikt bleek voor de Nederlandse dienst, “zal wellicht een nader voorstel tot overname van de vogel door Uw tussenkomst aan de Britse Regering worden gedaan.” Opgelucht liet Buitenlandse Zaken aan Justitie weten dat de duif ondergebracht zou worden bij de Rijkspostduivendienst in Den Haag.
Mistig
Of er later nog contacten zijn geweest met de Engelsen verhaalt het dossier van Buitenlandse Zaken niet. Evenmin is bekend hoe lang de duif hier op zijn lauweren mocht rusten, eerst bij Van den Beemt in Dordrecht en later dus bij de postduivendienst in Den Haag. Waarschijnlijk niet langer dan tot november 1918: toen werden alle geïnterneerde buitenlandse militairen naar huis gestuurd. De oorlog was afgelopen.
Natuurlijk blijft de brandende vraag welke geheime boodschap het briefje bevatte dat de duif mee naar Dordrecht bracht. De inhoud luidde: “Hoogte 1500 voet, mistig weer, alles wel.”
(Naar een artikel van Hans van Lith, die het hele voorval nauwgezet heeft gereconstrueerd uit brieven in het Nationaal Archief, gepubliceerd in: Opgediept Verleden deel V, Western Front Association Nederland, 2004)
De Rijkspostduivendienst
Nederland bleef buiten de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Wij waren angstvallig neutraal. Ook al bleven wij buiten die oorlog, wij hadden in die jaren wel een heuse militaire duivendienst, de Rijkspostduivendienst. Daarover gaat dit artikel.
Er is weinig bekend over dit militaire onderdeel. Dat komt in de eerste plaats door de geheimzinnigheid die rond militaire activiteiten werd betracht. Bovendien zijn veel documenten over de postduivendienst, die waren opgeslagen in het Krijgshistorisch Archief, verbrand tijdens een bombardement op Den Haag in de Tweede Wereldoorlog.
Het gebruik van duiven om berichten over te brengen is niet van vandaag of gisteren. Uit de overlevering weten we dat de duif al 3000 jaar voor Christus in het Egyptische rijk werd gebruikt voor het overbrengen van oorlogsboodschappen. Later gebeurde dat op uitgebreide schaal in het Romeinse rijk.
In onze vaderlandse geschiedenis duiken postduiven op in de Tachtigjarige Oorlog. Bij het beleg van Haarlem (1572) werden bijvoorbeeld duiven ingezet met boodschappen van de Prins van Oranje aan de belegerde burgers, om moed te houden.Tijdens het beleg van Leiden (1574) liet iemand acht duiven naar Delft smokkelen, ze waren eigenlijk bestemd als voedsel voor zijn zieke moeder. Deze postduiven werden echter gebruikt om berichten binnen de belegerde stad te brengen. Ook het bericht van de aanval op 3 oktober die Leiden zou bevrijden, was per postduif aangekomen en heeft Leidens Ontzet ongetwijfeld bevorderd.
Tijdens de Frans-Duitse Oorlog van 1870-1871 is de moderne postduif, de Belgische “reisduif”, voor het eerst systematisch ingezet. Parijs werd door de Pruisen belegerd en volledig van de buitenwereld afgesloten. Via luchtballonnen werden postduiven buiten Parijs gebracht om vervolgens met berichten teruggestuurd te worden.
Militaire diensten
De duiven die in 1870 de Parijzenaars duizenden belangrijke berichten bezorgden, maakten zoveel indruk in Europa dat allerlei landen een militaire duivendienst gingen opzetten, in de eerste plaats Duitsland en Frankrijk. Maar ook Rusland bijvoorbeeld: de Russen kochten 5000 postduiven in België.

Stationair hok van de Rijkspostduivendienst op het kweek- en leerstation te Den Haag
Nederland keek eerst even de kat uit de boom. Vervolgens kwam er een discussie op gang die toch resulteerde in enige activiteiten. Het ministerie van Defensie ging in overleg met postduivenhouders om na te gaan of die zouden kunnen meewerken aan een soort duivennetwerk over Nederland ten behoeve van de landsverdediging. De Haagse postduivenvereniging “De Ooijevaar” organiseerde op verzoek van Defensie in 1882 een aantal binnenlandse vluchten (vanaf Groningen, Vlissingen, Maastricht en Den Helder). Voorts werd een proefvlucht gehouden vanaf een schip dat op 5 mijlen uit kust van Den Helder lag. 68 postduiven namen aan die proef deel. De erevoorzitter van “De Ooijevaar” bracht hierover verslag uit aan Defensie.
Kneuterig
Het bleef allemaal wat kneuterig bij ons. In 1903 werd uiteindelijk toch een heuse postduivendienst opgericht. Er werden duivenhokken geplaatst bij het Hoofdkwartier in Den Haag en ook bij de Territoriale Commando’s. De dienst had twee taken: het fokken van geschikte duiven en het opleiden van militaire duivenverzorgers. Bij de mobilisatie van 1914 beschikten we tevens over verplaatsbare duivenstations, namelijk bij het hoofdkwartier en bij de vier divisies. Er waren toen voldoende duiven en goed opgeleide postduivenverzorgers. Maar als je de foto’s uit die tijd ziet, mogen we misschien toch wel blij zijn dat onze Rijkspostduivendienst niet hoefde te worden ingezet tijdens de Eerste Wereldoorlog…
Verdwenen
In de jaren tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog bleef er van onze postduivendienst niet veel over. Veel militairen geloofden eigenlijk niet in dit ouderwetse communicatiemiddel, ondanks de spectaculaire resultaten in de oorlog. In 1932 werd de dienst formeel opgeheven; er bleef een militair duivenhok over in Utrecht met 12 postduiven. Daar werden demonstraties verzorgd en nog wat verzorgers opgeleid. Hoofdkwartier en divisies moesten nog wel een aantal duivenverzorgers hebben maar bij de mobilisatie in 1939 bleek dat die meestal niet meer beschikbaar waren. De Commandant van het Veldleger schrok daarvan en drong in januari 1940 aan op een flinke reorganisatie en uitbreiding van de postduivendienst. Hij wou een groot aantal hokken plaatsen op diverse strategische posities. De plannen en tekeningen lagen klaar op het moment dat ons land door de Duitsers werd aangevallen. Niets van terechtgekomen dus…
Met paard en wagen konden meer duiven worden vervoerd
Postduiven In De 2e Wereldoorlog
Postduiven in de tweede wereldoorlog 1940 - 1945
Ondanks de ontwikkeling van de draadloze communicatie werden ook in de Tweede Wereldoorlog honderdduizenden duiven ingezet, door de geallieerden en ook door de Duitsers. Niet door de Nederlanders: wij hadden onze Rijkspostduivendienst wegbezuinigd en waren met nieuwe plannen voor zo'n militair onderdeel in 1939 net te laat. Voordat er een nieuw duivennetwerk kon worden opgezet, waren we al onder de voet gelopen door de Duitsers...
Ook in deze vreselijke oorlog werden postduiven gebruikt voor het overbrengen van berichten en voor spionagedoeleinden. Dat leverde vaak minder risico's op dan communicatie via de ether. En het was ook goedkoper! Alle strijdende partijen maakten er gebruik van, over de hele wereld. Vooral de Amerikanen waren dol op de postduiven. Ze hebben ze ook nog ingezet na de Tweede Wereldoorlog, in de Koreaanse oorlog bijvoorbeeld.
In december 2007 vond in Londen een herdenking plaats van de dieren die in en na de Tweede Wereldoorlog de Dickin-medaille hadden gekregen. Zoals mensen het Victoria-kruis krijgen in Engeland, krijgen dieren de Dickin-medaille, namelijk voor heldhaftigheid en trouw. De herdenking speelde zich af op een dierenkerkhof dat net opgeknapt was en waar een aantal van die onderscheiden dieren begraven liggen.
In totaal hebben 62 dieren die medaille gekregen: 3 paarden, 26 honden, 32 duiven en 1 kat. Door de inzet van die dieren zijn duizenden mensenlevens gered.
GI Joe
De beroemdste duif uit de Tweede Wereldoorlog was GI Joe. Deze bonte doffer redde in 1943 het leven van de bevolking van een Italiaans dorp en van de Britse troepen die daar gelegerd waren. De Amerikanen waren namelijk van plan het dorp Calvi Risorta te bombarderen zodat de Britse veldtroepen de plaats makkelijker op de Duitsers konden veroveren. De Duitsers hadden zich echter al voortijdig teruggetrokken zodat de Britten het dorp direct al konden innemen. Via radiocontact probeerde men het bombardement te voorkomen maar dat mislukte. Uiteindelijk is dat GI Joe wel gelukt: hij vloog in 20 minuten de 30 kilometer terug naar zijn Amerikaanse legerbasis en kwam net op tijd om het bombardement tegen te houden. Volgens generaal Mark Clark heeft GI Joe hiermee het leven gered van zo’n 1000 militairen.
Behalve in Italië diende de duif ook in Tunesië en Noord-Afrika. In 1946 werd GI Joe overgebracht naar Londen waar hij de Dickin-medaille kreeg voor zijn heldendaad. In 1961 overleed de duif in Detroit op 18-jarige leeftijd.
Het Amerikaanse leger
In de jaren dat de Tweede Wereldoorlog zich afspeelde bestond er al draadloze telegrafie en radiografie. Alle moderne legers maakten daar met hun verbindingsdiensten intensief gebruik van. Toch hebben alle strijdende partijen in deze oorlog tienduizenden postduiven ingezet, net als in de Eerste Wereldoorlog!
Vooral de Amerikanen waren dol op de duiven als verbindings- en spionagemiddel. Hun postduivendienst (United States Army Pigeon Service) telde maar liefst 3000 manschappen en 150 officieren. Ze trainden in totaal 54.000 duiven voor het harde oorlogswerk. Bij al hun patrouilles, vliegtuigen, onderzeeboten en verkenningstochten gingen duiven mee, die met inlichtingen of noodsignalen konden worden losgelaten.
De Britse krijgsmacht
Toen de oorlog op het vasteland van Europa uitbrak in 1939 vreesden de Engelsen voor een invasie van hun land door de Duitse troepen. Ze dachten dat dan hun telefoon- en radioverbindingen niet goed meer zouden werken. Daarom heeft de Britse krijgsmacht zijn postduivendienst (the Carrier Pigeon Service) snel uitgebreid, vooral met duiven van duivenmelkers langs de Engelse zuidoost kust. De duiven werden speciaal afgericht voor militaire inzet. Toen die Duitse invasie niet doorging werden de getrainde duiven voor andere militaire doeleinden ingezet. Vanaf 1942 hebben de Engelsen bijvoorbeeld veel duiven meegegeven met hun bommenwerpers naar het vasteland. De duiven werden losgelaten als het vliegtuig in de problemen kwam of neerstortte. Ook bij de marine werden duiven ingezet. Torpedoboten die dicht onder de Franse kust opereerden konden uit veiligheidsoverwegingen hun radio niet gebruiken. Ze lieten dan duiven los met belangrijke informatie voor de thuisbasis.

Invasie in Normandië
Bij de landing van de geallieerde troepen op de kusten van Normandië op 6 juni 1944 werden honderden goed afgerichte duiven gebruikt. Die moesten met berichten terug naar Engeland, een kleine 200 kilometer. Ze vlogen niet rechtstreeks over zee, maar volgden eerst de kustlijn in noordelijke richting en pas bij Duinkerken, waar de zee op zijn smalst is, staken ze het Kanaal over.
Toen de geallieerden delen van Frankrijk en België hadden bevrijd, vorderden zij honderden duivenhokken van duivenhouders uit die streken. Daaruit blijkt wel hoe belangrijk de duiven voor de verbindingen waren. De plaatselijke duiven kregen een spoedtraining en werden meegenomen met het oprukkende front en vandaar met berichten losgelaten. Ze bereikten dan hun hokken die onder militair toezicht waren geplaatst.
Duitse maatregelen
Dat de Duitsers het militaire belang van de postduif inzagen, blijkt wel uit de maatregelen die zij troffen in de gebieden die zij in 1940 bezetten. De zeer ouderen onder ons zullen zich dit nog scherp herinneren! Kort na de capitulatie van Nederland in mei 1940 eisten de Duitsers dat alle postduiven moesten worden afgemaakt. Toen bleek dat veel liefhebbers weigerden en een massaal protest van de 25.000 duivenhouders dreigde, werd de maatregel snel weer ingetrokken.
De Duitsers vorderden een aantal hokken van prominente liefhebbers in ons land. Ze richtten diverse centrale hokken in van waaruit de duiven militaire training kregen. In een bekende villa in Den Haag bij het Carnegieplein hielden ze bijvoorbeeld vele honderden duiven, die vooral werden gebruikt in de luchtmacht en de marine. Ieder vliegtuig en iedere onderzeeboot had duiven aan boord.
In 1942 werd opnieuw afgekondigd dat alle postduiven gedood moesten worden. Wie weigerde kreeg op zijn minst drie maanden dwangarbeid. Maar ook dit Duitse gebod werd door velen ontdoken. En aan het eind van de oorlog kwam er nogmaals een bedreigende maatregel voor de duivenmelkers: iedereen die nog duiven hield zou voor het vuurpeloton komen! En nog steeds namen velen het risico hun duiven heimelijk aan te houden. Aan hen hebben we te danken dat er na de oorlog snel weer een behoorlijk postduivenbestand kon worden opgebouwd.
Medailles voor heldenduiven
In 1942 was ons land bezet door de Duitsers. Dick Drijver was toen 20 jaar, hij woonde in Santpoort en was verwoed duivenmelker. Bovendien speelde Dick een rol in het verzet, hij was lid van een Haarlemse knokploeg. Een paar duiven van hem hadden al eens boodschappen overgebracht voor het verzet. Dat was linke soep: iedereen had zijn duiven immers moeten opruimen.
In juli 1942 werd bij Dick Drijver een gewonde Engelse postduif gebracht. Dick lapte de duif op en zette Tommy, zo had hij hem genoemd, in als oorlogskoerier. Hij typte op luchtpostpapier een briefje met informatie over een Duitse marinebasis in IJmuiden, over een vliegveld bij Zwolle en over afluisterposten in Friesland. En hij vroeg of ze via Radio Oranje, de geheime zender vanuit Engeland, wilden melden of Tommy zijn boodschap veilig had bezorgd. Het briefje ging in een kokertje aan de poot van de duif.
Tommy
“Tommy is veilig aangekomen,” klonk het in augustus 1942 over de radio. Dick Drijver hoorde het bericht ergens in Friesland, waar hij ondertussen moest onderduiken. Twee weken later werd de haven van IJmuiden gebombardeerd. De Duitse marinebasis is nooit meer gebruikt. Tommy was eigenlijk helemaal geen oorlogsduif. In Engeland gingen tijdens de oorlog de wedvluchten gewoon door. Tommy bleek een afgedwaalde wedvluchtduif. Met zijn boodschap wist hij dus wel zijn hok in Dalton te vinden. Zijn eigenaar, Bill Brockbank, is toen nog even gearresteerd geweest omdat de Engelse politie het Nederlandse briefje niet vertrouwde. Maar al gauw kreeg men in de gaten dat het belangrijke strategische informatie was. Na de oorlog, op 26 februari 1946 werd de duif in Londen onderscheiden met de Dickin-medaille. Dick Drijver was erbij.
De Dickin-medaille
Veel duiven die in de Tweede Wereldoorlog bijzondere opdrachten hebben uitgevoerd, werden geëerd met onderscheidingen. De bekendste onderscheiding was de Dickin-medaille uit Engeland. De medaille is genoemd naar Maria Dickin, die in Londen een organisatie voor dierenbescherming heeft opgericht. In totaal hebben 62 dieren de onderscheiding gekregen, voor heldhaftig gedrag en trouw. Het betrof paarden, honden en 32 duiven. Het gaat vooral om moed en trouw in de Tweede Wereldoorlog, maar niet uitsluitend. In 2007 werd bijvoorbeeld nog de hond Sadie, een labrador, onderscheiden omdat hij in Afghanistan explosieven had opgespoord en zodoende veel levens gered. De dierenbeschermingsorganisatie van Maria Dickin beheert ook een dierenbegraafplaats waar een aantal van de onderscheiden dieren hun laatste rustplaats hebben gevonden. Die begraafplaats is onlangs gerestaureerd en bij die gelegenheid zijn de dappere dieren nog eens in het zonnetje gezet.

Willem van Oranje
In ons vorige artikel hebben we het verhaal van GI Joe, de beroemdste duif uit de Tweede Wereldoorlog, al verteld. We laten nu nog een aantal andere heldenduiven de revue passeren. We beginnen met duiven die hun kunststukjes boven Nederland hebben uitgevoerd, net als Tommy. Sommigen denken dat dit Nederlandse duiven waren, maar dat is onjuist. Het waren Engelse duiven die hier werden ingezet en die terug moesten vliegen naar hun hok in Engeland. “Flying Dutchman” leverde in 1944 liefst drie maal belangrijke informatie af die afkomstig was van geheime agenten in Holland. Bij een vierde poging is de duif verloren gegaan.
Door een bericht dat in 1942 overgevlogen werd door “Dutch Coast” kon de bemanning van een neergestort vliegtuig voor de Nederlandse kust gered worden. De duif moest daarvoor 7,5 uur vliegen onder beroerde omstandigheden. De duif die later “William of Orange” werd genoemd, speelde een belangrijke rol bij de slag om Arnhem. De vale doffer werd gelost op 19 september 1944 om 10.30 uur in Arnhem met gegevens over de landing daar. De duif vloog 480 kilometer waarvan 250 over zee en bereikte zijn hok om 14.55 uur. Hij was gefokt door een zekere Sir William Proctor Smith en getraind door de Engelse Army Pigeon Service. Direct na de oorlog werd ook deze duif onderscheiden met de Dickin-medaille en vervolgens teruggekocht door Sir William voor 135 pond. Mevrouw Smith heeft later die Dickin-medaille geschonken aan een museum.

Mary of Exeter
“Ruhr-Express” werd na een jaar van hard werken, met lossingen vanuit vliegtuigen en vanaf schepen, in 1945 per parachute gedropt achter de vijandelijke linies. Zij werd gevonden en van informatie voorzien. Zij vloog daarna in recordtijd een kleine 500 kilometer en bezorgde de Engelse geheime dienst een zending belangrijke gegevens.
“Scotch Lass” werd op 12 september 1944 samen met een geheim agent gedropt in Nederland, vloog vervolgens terug naar Engeland en bereikte haar hok, hoewel gewond, met 38 micro-foto’s.
Eén van de belangrijkste Engelse oorlogsduiven was “Mary of Exeter”. Deze duivin vloog gedurende vijf jaar op alle fronten. Ze liep daarbij vele verwondingen op. Ze sneuvelde tijdens een vlucht en werd op het land teruggevonden. Evenals de hiervoor genoemde duiven werd Mary onderscheiden met de Dickin-medaille. Zij is begraven op de begraafplaats voor dieren die Maria Dickin in Londen heeft ingericht.
Waarom duiven?
Het blijft wonderlijk. Terwijl in 1940 radioverbindingen en draadloze telegrafie al lang bestonden en ook gebruikt werden in de oorlogsvoering, werden toch nog tienduizenden postduiven ingezet. En zoals blijkt uit bovengenoemde voorbeelden, met succes. Hoe kan dat? Waarom gebruikten alle strijdende partijen nog steeds postduiven?
In de eerste plaats waren duiven goedkoop. Radioapparatuur was veel duurder. In de tweede plaats waren de duiven betrouwbaar. Bijna alle duiven die met een bericht werden gelost, bereikten hun hok, terwijl veel radiografische berichten moeilijk aankwamen. Er was regelmatig sprake van vijandelijke storingen en bovendien was er met berichten door de ether altijd het risico van meeluisteren door de vijand. Natuurlijk werd er ook wel eens een duif uit de lucht geschoten, maar dat risico was veel kleiner. Overigens hebben zowel de Duitsers als de geallieerden roofvogels ingezet om duiven te onderscheppen, maar dat lukte toch maar zelden.
Een ander voordeel van postduiven boven telegrafie was dat je aan de poot van zo’n duif veel ingewikkelde informatie kwijt kon. Denk aan microfotografie, denk aan schema’s, denk aan landkaarten. En duiven kon je goed inzetten voor spionagedoeleinden; ze werden bijvoorbeeld gedropt in bezette gebieden zodat ze voorzien van strategische informatie terug konden vliegen naar hun basis.

Postduiven aan parachutes
Het is zondagmiddag 4 oktober 1942, dus middenin de Tweede Wereldoorlog. We bevinden ons in het Dennenbosje aan de Prins Hendriklaan in het Veluwse Ermelo. Bert en Willy Vossebelt spelen in het bosje, ze willen een hut bouwen maar vinden niet veel hout. Dan ziet Bert iets raars in een boom hangen, iets wits, het lijkt wel een jas. Willy vindt het griezelig maar Bert is stoer, hij klimt in de boom en komt even later naar beneden met, ja met wat? Het blijkt een parachute te zijn en er hangt ook wat aan: een soort thermosfles. Als de kinderen die koker beter bekijken zien ze door een aantal luchtgaatjes wat erin zit: een duif, een levende duif!
Ze hollen naar huis. Vader Vossebelt maakt de koker open, zet de duif zo lang in een doos en leest het formulier dat ook uit de koker kwam. Het is een oproep van de Engelse geheime dienst om gegevens over Duitse radarinstallaties en luchtafweergeschut door te geven. Je moest die informatie op het formulier invullen, het formulier opvouwen en in een klein kokertje stoppen. Dat kokertje moest je vastmaken aan de poot van de duif en vervolgens de duif loslaten. Die zou dan terugvliegen naar zijn militaire hok in Engeland. Terwijl de kinderen de duif voer geven (een zakje voer zat ook in de koker) twijfelt vader Vossebelt. Hij weet van een Duitse radar in Harderwijk en van een schietbaan in Hierden. Maar hij weet ook welk risico hij loopt. Hij twijfelt urenlang en om 19.00 uur levert hij de gevonden spullen af bij rijksveldwachter Willem Smink, die dezelfde avond nog de burgemeester van Ermelo inlicht. De volgende dag heeft Smink de duif met toebehoren ingeleverd bij de Duitsers.
De Britse inlichtingendienst had het vermoeden dat de Duitse Wehrmacht een radarinstallatie en luchtafweergeschut had ingericht in de regio Harderwijk. Luchtfotografie was toen nog niet goed ontwikkeld, dus probeerde men inlichtingen te verkrijgen via gedropte postduiven. Tientallen duiven aan parachutes zijn toen in die regio gevonden. Hoeveel er met bruikbare gegevens zijn teruggevlogen is niet bekend.
De Britten en de Amerikanen hebben op ruime schaal gebruik gemaakt van deze methode, in alle bezette gebieden maar vooral in Frankrijk. De Engelsen hadden een speciale fabriek opgezet waar de parachutes voor duiven werden gemaakt. In de loop van de oorlog zijn liefst 16.000 duiven gedropt, waarvan er slechts 1800 zijn teruggekeerd op hun Engelse hok. Veel duiven zullen gewoon niet gevonden zijn, triest maar waar. Andere werden, zoals in Ermelo ingeleverd bij de Duitsers. En ook al werden ze wel gelost, dan moesten ze de moeilijke oversteek naar Engeland nog maar maken. De Duitsers hadden aan de kust een “squadron” afgerichte haviken in stelling gebracht…
Parachutisten
De duiven hingen niet altijd zelf aan de parachute. Ze werden ook vaak meegenomen door parachutisten. Als die achter de vijandelijke linies werden neergelaten, dus in bezette gebieden, konden ze geen gebruik maken van radiocontact. Dan waren postduiven hun enige communicatiemiddel.

Ze namen die duiven op verschillende manieren mee. Veelal kregen de duiven een soort vestje aan, ter bescherming. Ze konden dan tijdens de sprong hun vleugels niet uitslaan en zodoende gewond raken. De parachutist had een of twee van die ingepakte duiven voor zijn borst bevestigd. Na de landing moest hij de duiven vrij snel met berichten lossen; hij kon ze niet goed vervoeren.
Dat was wel mogelijk als de paratroepen van een andere methode gebruik maakten. Vlak voordat de parachutist zelf sprong werden de duiven aan een eigen parachute neergelaten. Het ging dan om vier duiven die in een ronde mand van draad en canvas zaten en aan die mand was de parachute bevestigd, zie de foto’s. Na de landing zocht de parachutist de duivenmand, waarin ook voer en water was meegenomen. Hij kon de duiven dus een aantal dagen verzorgen en de mand meenemen op zijn verkenningstocht. Postduiven waren zijn enige mogelijkheid om informatie bij het militaire hoofdkwartier te krijgen.
Zonder parachute
Tijdens de vluchten van alle geallieerde vliegtuigen nam de bemanning een of twee duiven mee. Die waren dan niet zozeer bedoeld voor spionagedoeleinden, maar om bij problemen een noodsignaal te kunnen verzenden. Als het vliegtuig niet te veel snelheid had, kon de duif gewoon met de hand vanuit het toestel worden gelost. Maar de nieuwe zware bommenwerpers die richting Duitsland vlogen, bereikten snelheden tot 600 kilometer per uur. Als je daar een duif zou uitzetten, kwam het fladderende dier onherroepelijk in de zuiging van het toestel terecht en vervolgens in de propellers. Voor dat probleem hadden de Amerikanen een simpele oplossing gevonden. Ze stopten de duif in een gewone papieren zak. Daar zat een gaatje in waar de kop door kon. Ze gooiden die zak met kracht uit het toestel, door de wind en het gespartel van de duif scheurde de zak en als de vogel zich bevrijd had was hij al lang buiten de zuiging van het vliegtuig.
Dat dergelijke bommenwerpers hoogten bereikten van 8000 meter, was voor de duiven geen probleem. Ze trotseerden 40 graden onder nul, cirkelden naar beneden tot hun normale vlieghoogte, en zetten koers naar huis. Op deze manier werden 320 duiven uitgeworpen met een bericht, waarvan er 307 hun hok bereikten.
Ondanks de beschikbaarheid van telegrafie en radio is in de Tweede Wereldoorlog nog op uitgebreide schaal gebruik gemaakt van postduiven. In bovenbeschreven voorbeelden ging het om situaties waarin communicatie via de ether niet mogelijk of te gevaarlijk was. De duiven trokken zich van de gevaren weinig aan en leverden betrouwbaar hun boodschappen af. Dat gebeurde niet alleen in Europa maar bij de gevechtshandelingen over de hele wereld.

Belangrijkste bronnen: Peter Yska, Postduiven en radars, Van ’t Erf van Ermel (jan. 2000) en C.A.M. Spruijt, De postduif van A – Z (Den Haag 1950)
Postduiven in de jungle
25 april is in Australië Anzac Day, bevrijdingsdag. Door de binnenstad van Melbourne trekt, zoals ieder jaar, een bonte stoet met veel oude legervoertuigen en veteranen. Trots lopen ze mee, een groepje duivenhouders die in de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol hebben gespeeld, mannen van boven de tachtig, ieder jaar zijn het er minder. De mensen langs de kant juichen ze toe, ook al weten de meeste Australiërs niet wat die duivenmelkers in deze optocht te zoeken hebben. Ze weten niet hoeveel soldaten hun leven te danken hebben aan de vogels van deze mannen.
Japanners
Postduiven zijn in de Tweede Wereldoorlog niet alleen in Europa maar over de hele wereld ingezet. In Afrika, in het Midden-Oosten, in Azië, overal waar gevochten werd. Dus ook in Papoea Nieuw-Guinea, het enorme eiland ten oosten van Indonesië en ten noorden van Australië. Hier leverden Australische troepen verbeten strijd met de Jappanners. In 1942 dreigde in Australië een invasie door de Jappen. De Australische legerleiding was bang dat als het zo ver zou komen de normale verbindingsmogelijkheden niet zouden werken: draden zouden worden doorgesneden, radio afgeluisterd en boodschappers tegengehouden. Dus zochten ze naar een andere mogelijkheid. Er werd een conferentie gehouden tussen hoge officieren van de militaire verbindingsdienst en een aantal prominente duivenhouders. Daar werd besloten dat ze met geselecteerde postduiven een serie proeven gingen doen. Toen die proefvluchten succesvol verliepen, was het snel beslist: er kwam een heuse militaire postduivendienst die de belangrijkste verbindingen binnen de Australische defensie moest gaan onderhouden.
Vrijwilligers
Duivenhouders die zich als vrijwilligers meldden werden geselecteerd en getraind. Er kwam een lange lijst van burgers die hun hok voor militair gebruik beschikbaar stelden. Het verzoek aan alle duivenliefhebbers in heel Australië om jonge duiven voor het leger af te staan leidde tot een geweldig resultaat: in 1942-43 werden maar liefst 13.500 jongen geschonken.
Men bouwde een keten van militaire duivenhokken waardoor dekking ontstond op alle strategische posities langs de enorme kust van Australië. De postduiven vervulden een bijzondere rol in de verbinding tussen patrouillerende legervaartuigen en de kust. Deze dienst was zo succesvol dat men spoedig inzag dat de postduiven ook in de jungle geweldige mogelijkheden zouden bieden. Binnen de legerleiding moest namelijk nogal wat weerstand worden overwonnen. Sommigen meenden dat we nu terug gingen naar de tijd van de ark van Noach.
Oerwoud
Toen de Japanners werden teruggedrongen, ontstonden gevechten in de oerwouden van Papoea Nieuw-Guinea en op enkele andere eilanden. De Australiërs kregen daarbij hulp van de Amerikanen. Diverse secties van de postduivendienst werden overgebracht naar de kustplaatsen van Nieuw-Guinea. Vooral in het moeilijke terrein van de jungle waren andere verbindingen vrijwel onmogelijk.

Het inzetten van de duiven ging echter ook niet van een leien dakje. De duiven die van Australië waren over gekomen bleken niet goed bestand tegen de tropische omstandigheden. Vooral de luchtvochtigheid speelde hen parten. Men besloot uitsluitend duiven in te zetten die ter plekke waren gekweekt. Dat hielp. Men gebruikte voornamelijk duiven van 3 tot 5 maanden oud, jonge duiven voor dit zware werk. Met die duiven werd intensief getraind, ook op mobiele hokken. De maximum afstand die de duiven moesten afleggen bedroeg 90 kilometer. Het duivenvoer moest bewaard worden in luchtdichte vaten. De duiven moesten intensief met insectenpoeder worden behandeld. En zo werd het inzetten van duiven in de jungle toch een groot succes. Alle legereenheden wilden steeds meer duiven! Er werden nog meer hokken gebouwd en, ook heel belangrijk, er werden meer ervaren duivenverzorgers overgevlogen.
Dickin-medailles
Even een paar voorbeelden die typerend zijn voor het werk van de postduiven in deze regio’s.
Een Amerikaanse verkenningspatrouille ontdekte dat in een strategisch belangrijk dorp 500 Japanners waren verzameld om een aanval in te zetten. Na hun ontdekking kwamen de Amerikanen onder Japans vuur te liggen. Hun radio raakte buiten werking tijdens de gevechten. Ze losten twee duiven met belangrijke informatie over de Japanse troepenconcentratie voor het hoofdkwartier. De duiven werden echter direct uit de lucht geschoten door de Japanners. De Amerikanen hadden nog één duif over. Toen de gevechten even wat minder waren, lieten ze deze los en ondanks het vijandelijke vuur bereikte deze blauwband doffer het hoofdkwartier in 47 minuten. Het resultaat was dat het betreffende dorp gebombardeerd werd zodat de vijand zich terug trok en de patrouille veilig terugkeerde. De duif kreeg later de Dickin-medaille.
Australische eenheden probeerden begaanbare wegen aan te leggen dwars door een bergketen op Nieuw-Guinea. Tijdens tropische regen liepen ze soms vast. De duiven brachten dan uitkomst. Ze brachten hun positie over naar het hoofdkwartier zodat hulp gestuurd kon worden. De duiven deden daar hun werk onder unieke omstandigheden, ze moesten soms op een afstand van vijf kilometer 800 meter hoogteverschil overbruggen, in slagregens en mist. Toch werden vrijwel alle boodschappen netjes afgeleverd.
Tijdens een hevige tropische storm in juni 1945 verging een Australisch legervaartuig. Het spoelde aan op een afgelegen strand in een onbewoond deel van Nieuw-Guinea. Een duif bracht de noodkreet in 50 minuten naar de basis in Madang dwars door de zware regens. Direct werd een schip gestuurd en de bemanning was gered. Dezelfde duif heeft in totaal 23 militaire missies met succes uitgevoerd en kreeg later ook de Dickin-medaille.
Afgemaakt
Ook al hebben de duiven nog zulk goed werk verricht in Nieuw-Guinea, ze hebben de oorlog niet overleefd. Vanwege strenge quarantaine-wetten mochten de duiven na de oorlog Australië niet in. Treurig maar waar: ze zijn afgemaakt. Er was geen andere keus. Als de duiven waren achtergelaten in Nieuw-Guinea zouden ze omkomen van de honger of door de havik. Twee duiven zijn opgezet. Ze staan in een vergeten hoekje van een Australisch Oorlogsmuseum, beide met een medaille om de nek.